Proteïnen

Cards (21)

  • Synoniem voor proteïnen: eiwitten
  • Proteïnen zijn organische moleculen opgebouwd uit Koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof (C, H, O en N). Sommige proteïnen bevatten ook zwavel (S).
  • Proteïnen zijn organische moleculen opgebouwd uit Koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof (C, H, O en N). Sommige proteïnen bevatten ook zwavel (S).
  • Proteïnen zijn organische moleculen opgebouwd uit Koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof (C, H, O en N). Sommige proteïnen bevatten ook zwavel (S).
  • Proteïnen zijn organische moleculen opgebouwd uit Koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof (C, H, O en N). Sommige proteïnen bevatten ook zwavel (S).
  • Voorbeelden van proteïnen: zuivelproducten (melk, kaas, ...), peulvruchten (erwten, linzen, pindanoten, ...), vis en vlees
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Elk aminozuur bestaat uit een centraal koolstofatoom met hierop gebonden:
    • Een waterstofatoom
    • Een aminogroep NH2
    • Een carboxylgroep COOH
    • Een restgroep R (verschillend)
  • Schets van een aminozuur:
  • Een dipeptide heeft 2 aminozuren
  • Een dipeptide heeft 2 aminozuren
  • Een oligopeptide heeft minder dan 10 aminozuren
  • Een oligopeptide heeft minder dan 10 aminozuren
  • Een polypeptide heeft minstens 100 aminozuren
  • Een polypeptide heeft minstens 100 aminozuren
  • Een eiwit heeft meer dan 100 aminozuren
  • Een eiwit heeft meer dan 100 aminozuren