unicellulaire organisme wisselen stoffen uit door een concentratie gradient
hogere organisme hebben circulatie systemen
circulatie systemen:
uitwisseling gassen en stoffen
signalering door hormonen en neurotransmitters
warmteregulatie
immuunsysteem
circulatie systemen hebben een pomp (hart), buizen (systeem en pulmonarisch circulatie) en vloeistof (bloed) nodig
weerstand, stijfheid en viscositeit hebben invloed op de blood flow
viscositeit is stroperigheid door wrijving van verschillende lagen vloeistof
flow = pressuredifference / resistance (F=P/R)
driving pressure: lengterichting van vat, heeft effect op blood flow
transmural pressure: drukverschil binnen en buiten vat, regelt de diameter van het vat
hydrostatic pressure: drukverschil door de kracht die de vloeistof op de vaatwand geeft
viscositeit = shear stress / shear rate
laminar flow: linear bij hogere druk
turbulentflow: toename flow neemt af bij toename druk
transmural pressure is evenredig met de wandspanning en omgekeerd evenredig met de radius van het vat: P ~ T/r (T = wandspanning)
een wand stretch zorgt voor een hogere wandspanning, dat wordt omgezet in een inwaartsedruk, maar die wordt minder effectief naarmate de diameter groter wordt
arteriëlecompliantie is vrij linear
veneuzecompliantie is hoog bij lage druk en laag bij hoge druk