Biologie H3 Genetica Woordenlijst

Subdecks (6)

Cards (84)

  • Fenotype: alle waarneembare eigenschappen zoals haarkleur, oogkleur en lichaamsgeur, maar ook eigenschappen zoals bloedgroep en kleurenblindheid.
  • Genotype: de informatie voor alle erfgelijke eigenschappen van een individu.
  • Genetische informatie: genetische code ligt opgeslagen in de chromosomen.
  • Chromosomen: zijn langgerekte dunne draden in de celkern, ze bestaan uit DNA dat is opgerold om eiwitten.
  • Autosomen: gelijke chromosomenparen worden gevormd.
  • Homologe chromosomen: doordat de chromosomen gelijk zijn in lengte en vorm.
  • Geslachtschromosomen: met het 23e chromosomenpaar wordt het geslacht bepaald van een individu.
  • 2 verschillende geslachtschromosomen: X-chromosoom en het Y-chromosoom.
  • Gen: is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen, of voor een deel van een erfelijke eigenschap.
  • Allel: een variatie, een andere volgorde is bijvoorbeeld een andere haarkleur.
  • Genoom: alle DNA-moleculen in een cel van een organisme.
  • Milieufactoren: voorbeelden zijn licht, lucht, rook, luchtvervuiling. Schadelijk.
  • Homozygoot: twee dezelfde allelen.
  • Heterozygoot: wanneer twee allelen ongelijk zijn.
  • Dominante allel: slechts een van beide allelen komt toot uiting in het fenotype.
  • Recessieve allel: dit allel komt alleen tot uiting in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.
  • Drager: personen die heterozygoot zijn van de recessieve eigenschap rechte haarlijn.
  • Onvolledige dominant: het recessieve alles komt toch een beetje tot uiting in het fenotype.
  • Intermeditair: het fenotype dat ontstaat door twee onvolledig dominante allelen.
  • Codominant: beide allelen komen volledig tot uiting in het fenotype.
  • Genetische variatie: door recombinatie van allelen ontstaat een grote verscheidenheid aan genotypen binnen een soort.
  • Monohybride kruising: je let op de overerving van een eigenschap waarbij een allelenpaar is betrokken.
  • Kruisingsschema: om overzichtelijk te noteren welke allelen er ontstaan bijvoorbeeld.
  • Stamboom: uit een stamboom is aftelezen welke familieleden een bepaalde oogkleur hebben of krijgen.
  • X-chromosomaal: genen die alleen in het X-chromosoom voorkomen.
  • Multipele allelen: vaak bestaan er drie of meer verschillende allelen voor een erfelijke eigenschap.
  • Letale factoren: een allel levert dan in een homozygote toestand geen levensvatbare cellen of levensvatbaar individu op.
  • Gekoppelde genen: als genen op hetzelfde chromosomenpaar liggen.