Bs 2 Genenparen

Cards (31)

  • In lichaamscellen komen chromosomen en genen voor in paren.
  • Homologe chromosomen bevatten dan ook genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
  • Het dominante allel is als het ware sterker dan het recessieve allel.
  • Zij hebben het recessieve allel wel in hun genotype, maar dat is niet te zien aan hun fenotype.
  • Voor de meeste erfelijke eigenschappen geldt dat er dominante en recessieve allelen zijn.
  • Er is spraken van volledige dominantie wanneer het recessieve allel helemaal niet tot uiting komt in het fenotype.
  • Bij bepaalde runderrassen resulteert een combinatie van een allel voor witte vacht en een allel voor zwarte vacht, in runderen met een gevlekte vacht.
  • Welke allelen dominant en welke recessief zijn verschilt per soort.
  • Bij erwtenplanten is het allel voor rode bloemen dominant over dat voor witte bloemen. Dit geldt voor all planten van deze soort.
  • In de genetica of erfelijkheidsleer geef je genen aan met letters.
  • Een dominant allel geef je aan met een hoofdletter, een recessief allel met een kleine letter.
  • Gebruik steeds dezelfde letter waarvan de hoofdletter en de kleine letter duidelijk van vorm verschillen zodat het verschil duidelijk zichtbaar is.
  • Een rood leeuwenbekje bijvoorbeeld geef je aan met ArAr, een wit leeuwenbekje met AwAw en een roze leeuwenbekje met ArAw.
  • Door recombinatie hebben nakomelingen een andere combinatie van allelen dan beide ouders.
  • Recombinatie vindt plaats door meiose en geslachtelijke voorplanting.
  • Recombinatie door meiose vindt plaats tijdens meiose I.
  • Bij meiose I gaan de chromosomen van een chromosomenpaar uit elkaar en worden willekeurig over de cohtercellen verdeeld. Hierdoor hebben de dochtercellen een verschillend genotype.
  • Welke chromosomen de geslachtscellen bevatten die na bevruchting een nieuw individu oplevreen, is afhankelijk van het toeval.
  • Bij geslachtelijke voorplanting ontstaat door bevruchting weer een diploïde cel en worden de chromosomen en dus ook de allelen van beide ouders bij elkaar gebracht.
  • Er ontstaat bij de bevruchting door recombinatie nieuwe genenparen.
  • De nakomeling zal altijd een andere combinatie van erfelijke eigenschappen bezitten dan de ouders.
  • Meerdere nakomelingen van een ouderpaar verschillen vrijwel altijd van genotype.
  • Door recombinatie van allelen ontstaat een grote verscheidenheid aan genotypen binnen een soort.
  • Hierdoor heeft de soort een grote overlevingskans.
  • Als de milieuomstandigheden wijzigen, is de kans groot dat enkele individuen een genotype bezitten met een goede aanpassingsmogelijkheid voor nieuwe omstandigheden.
  • Genetische variatie komt niet alleen tot stand door recombinatie van allelen, maar ook door mutaties.
  • Mutaties zijn veranderingen in erfelijke eigenschappen.
  • Een eeneiige tweeling ontstaat uit de versmelting van een zaadcel en een eicel.
  • Na delingen van de zygote ontstaat een klompje cellen met hetzelfde genotype.
  • Door omstandigheiden splitst het klompje cellen zich in twee klompjes cellen. Deze ontwikkelen zich tot twee individuen waarbij alle lichaamscellen hetzelfde genotype hebben.
  • Een twee-eiige tweeling ontstaat uit twee zaadcellen en twee eicellen.