Anatomie

Subdecks (1)

Cards (51)

  • Op de meeste anatomische afbeeldingen wordt de mens in de anatomische positie afgebeeld = de handen bevinden zich naast het lichaam met de palmen naar voren en de voeten bij elkaar.
  • ander woord cefaal?
    craniaal
  • ander woord dorsaal?
    posterior
  • ventraal ander woord?
    anterior
  • ander woord anterior?
    ventraal
  • ander woord posterior?
    dorsaal
  • Anterior: aan de voorzijde
    Posterior: aan de achterzijde
    Dorsaal: achter- / rugzijde
    Ventraal: voor-/ buikzijde
  • Superior?
    boven, op een hoger niveau
  • inferior?
    onder, op een langer niveau
  • Superior: boven
    Inferior: onder
    Caudaal: bij de “staart” - onderzijde
    Craniaal: bij het hoofd – bovenzijde
  • Mediaal: naar de middellijn van het lichaam
    Lateraal: weg van de middellijn van het lichaam
    Proximaal:
    •dichtbij•in de richting het middelpunt van het lichaam
    Distaal:
    •ver•In de richting weg van het middelpunt van het lichaam
  • Palmair: handpalm-zijde
  • Dorsaal: handrug-zijde
  • Dorsaal: voetrug- zijde
  • Profundus: diep (onder de huid)
  • Superficialis: oppervlakkig (net onder de huid)
  • dexter?

    rechts
  • sinister?
    links
  • proximaal
    richting aanhechting
  • richting uiteinde?
    distaal
  • dorsiflexion?

    Movement of the foot that brings the top of the foot closer to the shin.
  • plantair flexion?

    Movement of the foot and toes towards the shin.
  • transversaal of horizontaal vlak?

    Scheidt het bovenste en onderste deel van het lichaam
  • frontaal of coronaal vlak?

    Scheidt het ventraal en dorsaal gedeelte van het lichaam
  • Sagittaal vlak?

    scheidt het linker en rechter deel van je lichaam
  • parasagittaal?

    doorsnede loopt niet door het middenlijn, maar verdeelt in het lichaam in ongelijke helften
  • midsagittaal?

    divides the body into equal left and right halves.
  • Flexie : buigen
  • Extensie : strekken
  • Hyperflexie : overstrekking
    Abductie : beweging van de mediaanlijn van het lichaam af
    Adductie : beweging naar de mediaanlijn toe in het frontale vlak
    Circumductie: beweging in een lusvorm
  • Rotatie =   draaien rond de lengteas van het lichaam of van een arm of een been.
  • üPronatie : wanneer de pols en hand zodanig worden bewogen dat de handpalm naar achteren wordt gedraaid.
    ü
    üSupinatie: tegengestelde beweging, waarbij de handpalm naar voren wordt gedraaid.
  • Pronatie : wanneer de pols en hand zodanig worden bewogen dat de handpalm naar achteren wordt gedraaid. Supinatie: tegengestelde beweging, waarbij de handpalm naar voren wordt gedraaid.
  • Inversie is een draaiende beweging van de voet, waarbij de voetzool naar binnen wordt gedraaid, waardoor de mediale rand van de voet omhoog komt.
    De omgekeerde beweging wordt eversie genoemd .
  • Oppositie is de beweging van de duim in de richting van de handpalm of vingertoppen, waardoor we voorwerpen kunnen oppakken en vasthouden.
    Repositie is de beweging die de duim vanuit oppositiestilstand terugbrengt.
  • Protractie vindt plaats wanneer iemand een deel van het lichaam in het horizontale vlak naar voren beweegt. Retractie is de omgekeerde beweging.
  • Elevatie en depressie treden op wanneer een structuur respectievelijk omhoog of omlaag wordt bewogen. 
  • Lateroflexie is het naar opzij buigen van het hoofd of de wervelkolom
  • 5 belangrijke functies van beenderstelsel?
    1. Ondersteuning 2. Bescherming
    2. 3. Beweging
    3. 4. Opslag van mineralen en vetten
    4. 5. Bloedcelvorming
  • Macroscopische kenmerken van beenderen?
    lang bot, plat bot, korte beenderen en onregelmatig bot