CT en RX maken gebruik van energie lager dan 140 keV.
nucleaire geneeskunde (PET en SPECT) maken gebruik van energie hoger dan 140 keV.
voor een SPECT scan wordt vaak technetium99m gebruikt. dit heeft een halfwaardetijd van 6 uur.
bij een botscan wordt technetium 99m aan een diphosphanate gehangen. deze zal dan gaan binden aan hydroxyapatie (dit wordt gevormd bij botvorming).
bij sentinel node imaging zal tracer worden ingebracht in de eerstelymfeknoop die een bepaald gebied draineert. deze hierdoor zal de tracer langs allevolgendelymfeknopen komen en daardoor zal duidelijk worden waar het probleem zit.
Wanneer bij sentinel nodig imaging de eerste lymfeknoop tumorvrij is zal de rest ooktumorvrij zijn. dit is een regel.
bij ventilatie-perfusie scintigraphy wordt IVmacroaggregates ingebracht of albumine particels. deze zijn heel klein en deze zullen naar de capilairen in de longen gaan. dit is het perfusie deel. hiervoor komt het ventilatie deel.
bij het ventilatie deel van de ventilatie-perfusie scintigraphy moet de patient een radioactief gas inademen waarbij alle long aveolen zichtbaar worden.
PET scan staat voor positron emissie tomografie. hierbij wordt dus gebruik gemaakt van isotopen die vervallen met het uitzenden van een positron.
De positron die vrijkomt bij een PET scan zal heel snel een elektron tegen komen en hier mee botsen. deze zullen volgens de wet van einstein omgezet worden in hoog energetische fotonen (511 KeV) en deze zullen precies in tegenovergestelde richting afgeschoten worden (180 graden).
voor PET scans worden de isotopen zelf aangemaakt in een cyclotron. dit komt door de relatief korte halfwaarde tijden. het meest gebruikte isotoop is het fluor-18. deze heeft de langste halfwaardetijd.
fluor-18 wordt gemaakt door zwaar water met protonen te beschieten.
zwaar water is erg duur dit is een belangrijk nadeel van PET.
FDG-18 is een goede tracer die heel veel gebruikt wordt in de oncologie. FDG-18 is een radioactieve versie van glucose. Hierdoor is dit perfect voor tumorcellen. want tumorcellen gebruiken veel glucose.hexokinase zal dus heel hard werken maar omdat FDG-18 niet helemaal hetzelfde is zal het na hexokinase niet verder in de glycolyse kunnen. hierdoor stapelt het op.
FDG-18 wordt intraveneus ingespoten en dan na 1 uur wachten kunnen foto's gemaakt worden. de hersenen zullen altijd donder gekleurd zijn omdat de hersenen alleen gebruik maken van glucose als bron van energie. Ook de blaas zal gekleurd zijn.
in de hersenen wordt bij PET de tracer FET gebruikt. deze is op basis van aminozuren en deze zal dus niet opgenomen worden door normale hersencellen en wel door tumorcellen in de hersenen.
als therapeutische toepassing is er externe radiotherapie en radionuclide therapie. bij radionuclide therapie wordt radioactieve stof ingespoten.
het radiofarmacon wat wordt gebruikt bij radionuclide therapie bestaat uit alfa of beta- straling. deze zijn lokaal heel effectief en zullen andere organen zo min mogelijk aantasten.
het radiofarmacon wat bij radionuclide therapie vaak gebruikt wordt is lutecium-177 dotatate. dit is een stofje wat zich bind aan de somatostatine receptoren. neuro endocrine tumoren hebben veel van deze receptoren.
Ook en radiofarmacon wat veel gebruikt wordt bij radionuclide therapie is Ytrium-90. deze wordt speciaal ingespoten in de lever.
bij radiologie is het belangrijk om rekening te houden met contrastallergie.
bij röntgen zal een cathode elektronen afgeven en die zullen opgevangen worden door een anode.
Tc 99m ontstaat door verval van mylobdeen
bij CT wordt gesproken over een CT nummer, dit wordt ook hounsfield units genoemd en deze gaan van -1000 naar 1000. CSF is 0. bot is 1000 en lucht is -1000. hoe hoger de hounsfield units hoe meer hyper intens de stof wordt (wit)
bij echografie zal er gebruik gemaakt worden van lage frequentie golven wanneer er diepe penetratie nodig is. en hogefrequentie golven wanneer er geen penetratie nodig is maar wel hoge resolutie.
attenuatie is bij echografie belangrijk. dit is het progressief verminderen van de intensiteit van een golf. dit wordt bepaald door reflectie, refractie en absorptie.
er zijn meerdere manieren om een ct te maken van bijvoorbeeld de wervelkolom.
face; van voor af
profiel; van de zijkant
3/4 rechts of links; de patient is licht gedraaid met het hoofd naar rechts of links.
3/4 CT beelden worden gebruikt om het foramen intervetebrale in beeld te brengen. ook zal hierbij de facetgewrichten beter in beeld zijn.
Bij Mr heb je
T1
T2
STIR; eigenlijk is dit T2 maar dan met vet supressie.
in de neuroradiologie wordt naar T1 en T2 beelden ook gebruik gemaakt van FLAIR. hierbij is vocht hypointens en vet hyperintens. vet en vocht worden onderdrukt.