Save
duits: a-umlaut
Save
Share
Learn
Content
Leaderboard
Learn
Created by
RZ
Visit profile
Cards (24)
lopen
-
laufen
rijden
-
fahren
dragen
-
tragen
slapen
-
schlafen
verlaten
-
verlassen
laten
-
lassen
uitnodigen
-
einlanden
vallen
-
fallen
vangen
-
fangen
stoppen
-
halten
jij rijdt
-
du
fährst
hij rijdt
-
er fährt
jij slaapt
-
du schläfst
hij
slaapt
-
er schläft
jij
nodigt
uit
-
du
lädst
ein
hij nodigt uit
-
er lädt ein
jij valt
-
du fällst
hij valt
-
er fällt
jij vangt
-
du fängst
hij vangt
-
er fängt
jij
stopt
-
du hältst
hij stopt
-
er hält
jij
laat
-
du lässt
hij laat
-
er lässt