Latijn - voc. 661-680

    Cards (20)

    • oppidum
      oppidi o.
      de stad
    • cuncti
      ~ae, ~a
      alle
    • pastor
      pastoris m.
      de herder
    • excitare
      ~o
      opwekken
    • invitare
      ~o
      uitnodigen
    • crescere
      ~o
      [crevi, cretum]
      groeien
    • aperire
      ~io
      [aperui, apertum]
      openen; onthullen
    • deesse
      ~sum
      [defui, -]
      ontbreken; in de steek laten
    • paene
      (bijwoord)
      bijna
    • igitur
      (nevensch. voegw.)
      dus
    • studium
      studii o.
      de studie; de sympathie; de ijver
    • centurio
      centurionis m.
      de centurio
    • collis
      collis m.
      de heuvel
    • cohors
      cohortis v.
      de cohorte
    • communis + dat.
      ~, commune; communis
      gemeenschappelijk aan
    • equitatus
      equitatus m.
      de ruiterij
    • impetus
      impetus m.
      de aanval; de opwelling
    • subire
      ~eo
      [subii, subitum]
      ondergaan; bestijgen; naderen
    • tot
      (onverbuigbaar adj.)
      zoveel
    • quot
      (onverbuigbaar adj.)
      hoeveel; (zoveel) als