hc 24

• ademhaling is een automatisch proces door impulsen uit de hersenstam, medulla en pons
• medulla:

  • impulsgenerator (pre-botzinger complex)
  • dorsale respiratoire groep voor inspiratie
  • ventrale respiratoire groep voor expiratie
• Pons zorgt voor vloeiende ademhaling
• cortex kan de hersenstam overheersen met:

  • hyperventilatie en hypoventilatie
  • praten
  • gapen, slikken
  • adem inhouden
• centrale chemoreceptoren zitten ventraal in de medulla en zijn gevoelig voor PaCO2, want CO2 gaat over de bloed-hersen barrière. Bij de hersenen: CO2 + H2O -> H2CO3 -> HCO3- + H+. Dat verlaagt het pH bij de chemoreceptoren en de receptoren sturen een signaal hersenstam.
• hersencellen kunnen niet tegen een laag pH, dus is er een buffer, door die buffer is er soms geen reactie meer van de centrale chemoreceptoren
• perifere chemoreceptoren zitten bij carotis en aortaboog. Zij zijn het meest gevoelig voor PaO2 en zijn sterk doorbloedt waardoor het bloed representatief is voor de systemische PaO2
• de perifere chemoreceptoren hebben weinig reactie bij normoxie en een snelle reactie bij hypoxemie
• CO2 respons komt eerder bij lage PaO2 en is ook sterker
• O2 respons komt eerder bij hogere PaCO2
• pulmonale rekreceptoren voorkomen te diepe inspiratie
• na activatie van irritant receptoren ga je hoesten
• pulmonale c vezel receptoren activeren door vocht en zorgen voor een snellere ademhaling
• arteriële baroreceptoren meten de bloeddruk en beïnvloeden de snelheid van ademhaling
• tijdens slaap:

  • minder ventilatie want er is minder kracht in ademhalingsspieren
  • CO2 gaat omhoog, O2 gaat omlaag
  • vernauwing van bovenste luchtwegen (spieren)
  • ademstop wanneer CO2 onder drempel komt
• slaapapneu:

  • alcohol
  • hartfalen
  • bergbeklimmen
• bij hartfalen heb je een verhoogde CO2 gevoeligheid, vertraagde circulatie en pulmonale c vezel receptoren worden actief met als effect een sneller ademhaling. Daardoor heb je een afwisseling van hyperventilatie met apneu.