evolutiebiologie

Cards (16)

  • Karakteristieken van leven
    1.      Complex, georganiseerd en bestaande uit cellen
    2.      Gekenmerkt door homeostase
    3.      Reageren op prikkels
    4.      Nood aan energie
    5.      Mogelijkheid tot groei
    6.      Mogelijkheid tot reproductie
    7.      Capaciteit om te evolueren
  • Domeinen
    1.      Bacteriën
    2.      Archaea
    3.      Eukarya
  • Evolutie is de verandering over een lange tijd van de karakteristieken van populaties. De verandering over tijd van allelfrequentie binnen een populatie
  • Evidentie voor evolutie
    -   Fossielen
    -  Vergelijkende anatomie
    o   Homologe structuren; (Gelijkenis in opbouw, maar andere functie)
    o   Structuren zonder functie (bv staartbeentje)
    o   Analoge structuren; (Gelijkenis in functie, maar andere opbouw), Convergente evolutie
    -   Vergelijkende embryologie
    o   Ontogenie is een weerspiegeling van fylogenie
    -   Genetica
    o   DNA
    o   RNA
    o   ~ dezelfde 20 aminozuren
    o   ATP
  • 4 voorwaarden van natuurlijke selectie
    1.      Variatie binnen de populatie
    2.      Eigenschappen worden overgeërfd
    3.      Sommige individuen hebben voordeel
    4.      Reproductief succes is niet willekeurig
  • Gene pool is de som van alle genen in een populatie
    Allelfrequentie is hoe vaak een gen voorkomt in een populatie
  • Oorzaken van evolutionaire veranderingen
    Mutatie
    o   Zeldzaam
    o   Niet doelgericht
    o   In combi met natuurlijke selectie
    Gene flow
    o   Toename van gelijkenis tussen verschillende populaties
    -  Genetic drift
    o   Verandering zorgt voor verandering in allelfrequentie (bv natuurramp)
    o   Bv bottle neck and founder effect
    -  Natuurlijke selectie
    o   Afhankelijk van habitat, voor- en nadelen
  • Werkingsmechanisme van natuurlijke selectie
    -   Overleving en reproductie
    o   Survival of the fittest
    -   Fenotype
    -   Adaptatie (bv camouflage)
    -   Competitie
    -   Co-evolutie
    -   Seksuele selectie
  • Soorten selectie
    1. Directionele selectie
    a.      Klimaat, zoogdieren krijgen een dikkere vacht
    2. Stabiliserende selectie
    a.      Organisme wordt sterker in z’n “soort”
    3. Scheidende selectie
    a.      1 soort kan twee soorten worden
  • Reproductieve isolatie tussen species
    Geografische isolatie
    o   Fysisch gescheiden leefgebieden
    Habitatisolatie
    o   Benutten van andere voedselbronnen in hetzelfde gebied
    Temporele isolatie
    o   Verschillende broedseizoenen
    Gedragsisolatie
    o   Paargedrag, -signalen
    Mechanische incompatibiliteiten
    o   Olifant muis
    Genetische incompatibiliteiten
    o   Doden sperma andere species
    o   Onmogelijk contact
    -  Lage overlevingskans voor hybriden
    o Onvruchtbare hybriden
  • Ontstaan nieuwe species
    -        Allopathische
    -        Sympathische
    -        Evolutionaire schema’s
  • Extinctie
    Geografische distributie
    o   Over de wereld verdeeld= meer kans op overleving van de soort
    Ecologische distributie
    o   Gebonden aan andere organisme (vlinder aan een soort bloem, als bloem uitsterft sterft vlinder uit.)
    Competitie
    Habitatverandering of -destructie
  • Verschil Archaea en bacteriën
    o   Structuur en compositie membraam
    §  Archaea zwakker membraam
    o   Ribosomen
    o   RNA
  • Bijzondere eigenschappen van Archaea en bacteriën
    Mobiliteit
    o   Flagellum (staartje van bac.)
    Biofilms
    o   Iets wat een bacterie aanmaakt om zichzelf te beschermen (schild)
    Endosporen
    o   DNA met enzymen
    o   Kan tegen extreme omstandigheden
    Verschillende habitats
    o   Maag, hoge temperatuur, hoge druk, …
    Ongeslachtelijke reproductie
    o   Snel vermenigvuldigen
    o   Veel mutaties -> resistentie
  • Belang van prokaryoten
    Voeding
    o   Hulp bij vertering bv cellulose
    o   Darmflora
    Stikstofcaptatie
    o   N2 -> NH4+
    -  Recyclage organisch materiaal
    o   Reducenten
    -  Afbraak polluenten
    o   Bio remediëring
    Geneeskunde
    o   Pathogene bac.
  • Virussen, viroiden en prions
    - Virus
    o   Groote en bouw
    §  Klein
    §  RNA of DNA daaromheen een proteïnemantel met en daarom een enveloppe
    §  “Simpele” opbouw
    o   Parasitaire levenswijze
    - Viroiden en prions
    o   Viroiden
    §  Geen proteïnemantel of enveloppe
    §  Nog kleiner van virus
    o   Prions
    §  Infectieus proteïne
    §  Ziekte van Creutzfeldt-Jacob