Engels: Irregular verbs

• Ontwaken

  to awake / awoke / awoken
• zijn

  to be / was, were / been
• verdragen

  to bear / bore / borne
• verslaan

  to beat / beat / beaten
• worden

  to become / became / become
• beginnen

  to begin / began / begun
• buigen

  to bend / bent / bent
• wedden

  to bet / bet / bet
• verzoeken

  to bid / bade / bidden
• bieden op een veiling

  to bid / bid / bid
• binden

  to bind / bound / bound
• bijten

  to bite / bit / bitten
• bloeden

  to bleed / bled / bled
• blazen

  to blow / blew / blown
• breken

  to break / broke / broken
• kweken, fokken

  to breed / bred / bred
• brengen

  to bring / brought / brought
• uitzenden

  to broadcast / broadcast / broadcast
• bouwen


  to build / built / built
• verbranden


  to burn / burnt / burnt
• barsten

  to burst / burst / burst
• kopen

  to buy / bought / bought
• kunnen


  can / could
• afwerpen

  to cast / cast / cast
• vangen, nemen

  to catch / caught / caught
• kiezen

  to choose / chose / chosen
• zich vastklemmen

  to cling / clung / clung
• komen

  to come / came / come
• kosten

  to cost / cost / cost
• kruipen

  to creep / crept / crept
• snijden, knippen

  to cut / cut / cut
• handelen

  to deal / dealt / dealt
• graven

  to dig / dug / dug
• doen

  to do / did / done
• tekenen, trekken

  to draw / drew / drawn
• dromen

  to dream / dreamt / dreamt
• drinken

  to drink / drank / drunk
• rijden

  to drive / drove / driven
• verblijven

  to dwell / dwelt / dwelt
• eten

  to eat / ate / eaten