Latijn - voc. 701-720

Cards (20)

  • verbum
    verbi o.
    het woord
  • certus
    ~a, ~um
    zeker
  • contentus + abl.
    ~a, ~um
    tevreden (met)
  • notus
    ~a, ~um
    bekend
  • ignotus
    ~a, ~um
    onbekend
  • posterus
    ~a, ~um
    volgend
  • proximus
    ~a, ~um
    dichtstbij; verwant
  • publicus
    ~a, ~um
    officieel; openbaar
  • ceteri
    ~ae, ~a
    de overige
  • iuvenis
    iuvenis m.
    de jongeman
  • mos
    moris m.
    de gewoonte
  • parentes
    parentum m. mv.
    de ouders
  • fames
    famis v.
    de honger
  • gens
    gentis v.
    het geslacht; de volksstam
  • genus
    generis o.
    de afkomst; de soort
  • turpis
    ~, turpe; turpis
    lelijk; schandelijk
  • aedificare
    ~o
    bouwen
  • expugnare
    ~o
    veroveren
  • mandare
    ~o
    toevertrouwen; opdragen
  • spectare
    ~o
    bekijken; op het oog hebben