Save
LAT - vocabulaire 🏛️
paasexamen 🐣
Latijn - voc. 761-780
Save
Share
Learn
Content
Leaderboard
Learn
Created by
Clara Hana
Visit profile
Cards (20)
aeternus
~
a
, ~
um
eeuwig
stultus
~
a
, ~
um
dwaas
coniunx
coniugis
v.
de echtgenoot
;
de echtgenote
lex
legis
v.
de wet
instare
~
o
[institi, -]
in
het
nauw
brengen
;
dreigen
optare
~
o
wensen
vexare
~
o
kwellen
;
plagen
dolere
~
eo
lijden
;
betreuren
bibere
~
o
[bibi, -]
drinken
cernere
~
o
[crevi, cretumin]
het oog
krijgen
;
zien
contingere
+
dat.
~
it
[contigit]
het
overkomt
(
iemand
)
tradere
~
o
[tradidi, traditum]
overhandigen
;
toevertrouwen
praeterire
~
eo
[praeterii, praeteritum]
voorbijgaan
inferre
~
fero
[intuli, illatum]
brengen
naar
;
veroorzaken
bene
(
bijwoord
)
goed
paulum
of
paulo
(
bijwoord
)
een beetje
quondam
(
bijwoord
)
ooit
nisi
(
ondersch.
voegw.
)
als
niet
;
tenzij
dextra
dextrae
v.
de rechterhand
iustus
~
a
, ~
um
rechtvaardig