H28 t/m H30

Cards (49)

  • Bij eenmanszaak en VOF komt het vaak voor dat de eigenaar geld of goederen uit de zaak haalt.
  • Fiscale optimalisering betekent dat je kosten kunnen verschuiven, waardoor je kosten per product kunnen berekenen.
  • De boekwaarde is het bedrag waar de vaste activa, zoals het gebouw, op de balans staat.
  • De boekwaarde wordt berekend door de aanschafwaarde minus de afschrijvingen die al zijn gedaan.
  • De interne verrekenprijs wordt bepaald op basis van de marktprijs, de kosten eventueel met een interne winstopslag, of op basis van een onderhandelde prijs tussen 2 onderdelen van een bedrijf.
  • De transferprice, ook wel interne verrekenprijs,
  • Transferpricing wordt gebruikt als kosten van het ene onderdeel van het bedrijf worden doorberekend aan een ander onderdeel van het bedrijf voor verleende diensten/geleverde onderdelen etc.
  • Er is een tweede manier om de boekwaarde te berekenen, door de restwaarde + alle afschrijvingen die nog komen.
  • Het eigen vermogen neemt af als je geld of goederen uit de zaak haalt.
  • Een investering is de aanschaf van vaste activa, duurzame productiemiddelen, kapitaalgoederen.
  • Investeringen zijn nooit in 1x kosten, maar er is wel een verband met kosten gekoppeld aan het woord economische levensduur.
  • Verband met kosten en economische levensduur = Je spreidt de kosten van de investering over de levensduur door af te schrijven.
  • Afschrijvingen zijn kosten en hoort op V&W.
  • Afschrijvingen zijn geen uitgaven, omdat je de uitgave (als tenminste gelijk wordt betaald) al had toen je de investering deed.
  • Waarom gebruiken we afschrijvingen? = Om de kosten te spreiden over dezelfde tijd dat we ook de investering “economisch” gebruiken.
  • (A-R)/n, berekening afschrijvingen per jaar, A = aanschafwaarde, R = restwaarde, n= economische levensduur,
  • De regel is dat de interne verrekenprijs op arm's length basis moet zijn, wat betekent dat het een zakelijke (vaak markt-) prijs moet zijn.
  • Fiscale optimalisering = Als het ene land een lage winstbelasting heeft en het andere land een hoge winstbelasting, probeert men de winst in het land met hoge winstbelasting zo laag mogelijk te houden.
  • afzet is aantal stuks verkocht
  • omzet is geldwaarde van alles dat je verkocht hebt waarvan je het geld nu of later krijgt.
  • debiteuren zijn klanten die iets gekocht hebben en later pas gaan betalen, onderdeel vlottende activa.
  • crediteuren zijn schulden op korte termijn onstaan door inkopen van voorraad, onderdeel kort vreemd vermogen
  • inkopen zijn aankopen van goederen om voorraad mee aan te vullen
  • inkopen (vormen geen kostenpost) zijn pas kosten als de goederen verkocht worden = Inkoopwaarde van de omzet
  • berekening inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs X afzet of m.b.v. 'van de' regel
  • De A in de formule (A-R)/n doe je zonder BTW bij afschrijvingen
  • Boekwaarde is het bedrag waar de vaste activa op de balans staat.
  • berekening boekwaarde is aanschafwaarde - afschrijvingen die al gedaan zijn.
  • De transferprice bereken je omdat je zo alle kosten voor een product kan verzameken waardoor je de kosten per product kunt berekenen
  • Handelsonderneming: in- en verkoop van producten zonder noemenswaardige vormverandering. Gebruik van IWO en  gebruik van materialen. Geen grondstofkosten want geen vormverandering
  • Productie/omvormingsbedrijven: wel vormveranderingen. Er wordt iets gemaakt van grondstoffen. Grondstoffen vind je terug in eindproduct. Hulpstoffen vind je niet terug in eindproduct.
  • Uitgaven: alles (in geld) wat een onderneming betaalt (per kas of bank)
  • Ontvangsten: alles (in geld) wat een onderneming ontvangt (per kas of bank)
  • Duurzame productiemiddelen is activa die meerdere productieprocessen of langer dan een jaar meegaat.
  • afschrijvingen vast % van aanschafwaarde berekening: (afschrijving per periode/aanschafprijs incl. bijkomende kosten) X100% = afschrijvings% per periode.
  • interestkosten over gemiddeld geïnvesteerd vermogen: (A+R)/2 X rentepercentage
  • complementaire kosten zijn alle kosten die samenhangen met het duurzame productiemiddel en die geen afschrijvings- of interestkosten zijn.
  • Loonkosten voor de werkgever bestaan uit:  brutoloon+ sociale lasten voor werkgever+  pensioenpremie werkgeversdeel Personeelskosten maken deel uit van de bedrijfskosten.
  • Arbeidsuurtarief= loonkosten per productief uur arbeidsuurtarief wordt gebruikt om loonkosten door te rekenen vaak binnen de onderneming.
  • Factuurtarief= arbeidsuurtarief + dekking voor overige kosten +winstopslag. Factuurtarief wordt gebruikt om bij klanten in rekening te brengen voor verleende diensten.