Spitze 2: Kapitel 3 (Lektion 1+2+PSIW)

• der Fußboden


  de vloer
• die Fensterbank


  de vensterbank
• das Dachgeschoss


  de zolderverdieping
• vorher


  vooraf
• vorhanden


  voorhanden
• tatsächlich


  inderdaad
• schmal


  smal
• dick


  dik
• bequem


  gemakkelijk, comfortabel
• allerdings

  evenwel, in ieder geval
• steigen


  stijgen, toenemen
• spülen


  afwassen
• sich teilen


  met elkaar delen
• sich befinden

  zich bevinden
• parken


  parkeren
• eröffnen


  openen
• erlauben


  toestaan
• buchen


  boeken
• ausprobieren


  (uit)proberen
• abstellen

  neerzetten, plaatsen
• der Wald


  het bos, het woud
• die Überraschung

  de verrassing
• die Übernachtung

  de overnachting
• der Stamm


  de stam
• das Schild


  het bordje
• der Parkplatz


  de parkeerruimte
• die Nummer


  het nummer
• die Nacht


  de nacht
• die Möglichkeit


  de mogelijkheid
• die Mitte


  het midden
• das Huhn


  de kip
• das Holz


  het hout
• die Höhe

  de hoogte
• die Grasfläche


  het grasveld
• das Gepäck


  de bagage
• die Freiheit

  de vrijheid
• das Ei


  het ei
• das Bundesland


  de deelstaat
• die Brücke

  de brug
• das Bild


  de foto, het beeld