psychodiagnostisch werken 2

• Sternberg deed onderzoek naar wat een leek denkt over intelligentie
• de conclusie van Sternberg was dat in de volksmond ze een breder beeld hebben over intelligentie
• Mensen die we goed kennen die we gaan inschatten op intelligentie is meestal vrij accuraat
• Definitie van Edwin Boring zegt dat : Intelligentie is dat wat de test meet
• de definitie van Boring word niet meer gebruik omdat het een circulaire definitie is.
• Niveau A: het genetische aspect
• genotype betekent dat het in je genen zit
• kenmerken van Niveau A zijn : het ligt vast, cultuurvrij, geen beïnvloeding, stabiel.
• Niveau B: Wat is je aanleg en wat heb je geleerd vanuit je omgeving/ opvoeding.
• fenotype = wat je kan zien, het niveau waar je op zit
• Niveau C : Wat de intelligentietest meet.
• onderzoekers willen niveau C zo dicht mogelijk bij niveau B
• Belang van “metacognitie” (= het denken over denken) (het meer of minder gericht sturen van de eigen cognitieve processen en vermogens)
• Conglomeraat = samengaan van bv verschillende aspecten.
• Er zijn 2 grote stromingen in intelligentieonderzoek : Psychometrische benadering en de Cognitief-experimentele benadering
• Spearman is een Pionier op vlak van factoranalyse.
• Spearman is eén van de eerste onderzoekers: constructie van een theoretisch intelligentiemodel
• De theorie van Spearman onderscheid factor g (intelligentie) en factor s (mentale activiteiten die specifiek voor 1 taak nodig zijn, als de g factoren niet duidelijk genoeg zijn.)
• zuivere intelligentie testen zijn testen waarin het waarnemen van relaties centraal staan (zoals bijvoorbeeld het oplossen van analogieproblemen als : 'muis : klein = olifant : ???')
• Eerste intelligentietesten zijn gebaseerd op idee: intelligentie = 1 factor:
• Thurstone ontwikkelt de statistische techniek van de multiple factoranalyse
• multiple factoranalyse = model om meerdere factoren uit gegevens te gaan halen.
• Zeven onafhankelijke factoren in de theorie van Thurstone = ‘Primary mental abilities
• 7 primaire mentale vaardigheden (Thurstone)

  1.       Verbaal inzicht/verbaal begrip = begrijpen van woorden en teksten

  2.     Woordvlotheid = snel bedenken van woorden die gemoedkomen aan een bepaald criteria

  3.      Rekenkundig inzicht/cijferen = snel en juist eenvoudig kunnen rekenen.

  4.     visueel-ruimtelijk inzicht =bv iemand die goed is in meetkunde, tetris,…

  5.     associatief geheugen = over info kunnen onthouden en je geheugencapaciteit.

  6.     Waarnemingssnelheid

  7.     logisch redeneren
• Het Matrixmodel van Guilford
• Theorie van Guilford is de Structure of Intellect-Theorie
• De drie dingen die te maken hebben met cognitie zijn : operaties, inhoud en het product
• Divergent denken = verschillende manieren zoeken om iets op te lossen.
• Convergent denken = een bepaalde oplossing zoeken voor een probleem.
• Figuraal materiaal = figuren bv blokken, driehoeken
• Symbolisch materiaal = oefeningen bv wiskunde
• Semantisch materiaal = materiaal met betekenis (bv woorden)
• in de intelligentiekubus zitten theoretisch mogelijke intelligentiefactoren, en alle zijn onafhankelijk van elkaar.
• volgens Vernom zijn er naast de g-factor nog twee hoofdgroepsfactoren : verbaal-educatieve vermogens en ruimtelijke en perceptueel-praktische vermogens.
• Reactie en inspectietijden: reactietijd als je een probleem krijgt
• Capaciteit van het werkgeheugen: Als de reactietijden niet zijn wat we willen, kunnen we dan kijken naar het werkgeheugen?
• Onderzoek naar verband tussen intelligentie en hersensignalen : Welke delen lichten op bij bepaalde zaken en hoe sterk zijn ze
• PASS =  Planning, Attention/Arousal, Simultaneous and Successive
• basis van de PASS theorie : de hersenen zijn modulair = bij kijken naar hersenscans naar bepaalde delen voor bv taal, … letten op welke plek er word gebruikt in de hersenen.
•  Neuroimaging is een verzameling van verschillende technieken die worden gebruikt om de structuur of functie van hersengebieden in beeld te brengen