Vocabulary: Unit 1: File 4

Cards (20)

  • een punt?
    a full stop
  • een komma?
    a comma
  • een vraagteken?
    a question mark
  • een uitroepteken?
    an exlamation mark
  • een dubbele punt?
    a colon
  • een puntkomma?
    a semicolon
  • een gedachtestreepje?
    a dash
  • een beletselteken?
    an ellipsis
  • zijn petje te boven gaan?
    to be out of one’s depth
  • vertrouwd zijn met?
    to be acquainted with
  • onwetendheid?
    ignorance
  • in het duister tasten?
    to be in the dark
  • uitspreken ?
    to speak up
  • onthouden?
    to take something in
  • bekwaamheid?
    proficiency
  • verstaanbaar?
    intelligible
  • iets kennen als zijn broekzak?
    to know something like the back of one’s hand
  • beweren?
    to assert
  • ergens veel vanaf weten?

    to know a thing or two about something
  • mopperen?
    to mutter