Das deutsche Schulsystem: Wortschatz

• der Kindergarten - de kleuterschool
• die Grundschule (-n) - de lagere school
• die Hauptschule (-n) - het sucundair onderwijls (bso)
• die Realschule (-n) - het secundair onderwijs (tso)
• das Gymnasium (die Gymnasien) - het secundair onderwijs (aso)
• der Hauptschulabschluss (¨ -e) - het diploma aan de Hauptschule
• der Realschulabschluss (¨ -e) - het diploma aan de Realschule
• die Mittlere Reife - het diploma lager middelbaar
• die Oberstufe - de derde graad
• das Abitur - het eindexamen aan het Gymnasium
• die Teilzeitschule (-n) - de deeltijdsschool
• die Fachhochschule (-n) - de school voor hoger beroepsonderwijs
• die Universität (-en) - de universiteit
• das Fach (¨ -er) - het vak
• der Beruf (-e) - het beroep
• die Note (-n) - het cijfer
• der Feiertag - de feestdag
• die Herbstferien - de herfstvakantie
• die Weihnachtsferien - de kerstvakantie
• die Osterferien - de paasvakantie
• die Sommerferien - de zomervakantie
• das Zeugnis (-se) - het rapport
• das Bundesland (¨ -er) - de deelstaat
• Neujahr - Nieuwjaar(dag)
• Heilige Drei Könige - Driekoningen
• Internationaler Frauentag - Internationale Vrouwendag
• Karfreitag - Goede Vrijdag
• Östern - Pasen
• Östermontag - Paasmaandag
• Tag der Arbeit - Dag van de Arbeid
• Christi Himmelfahrt - O. -H. -Hemelvaart
• Pfingsten - Pinksteren
• Pfingstmontag - Pinkstermaandag
• Weltkindertag - Wereldkinderendag
• Tag der Deutschen Einheit - Dag van de Duitse Eenheid
• Allerheiligen - Allerheiligen
• Weihnachten - Kerstmis
• 2. Weihnachtstag - tweede kerstdag
• sehr gut - geweldig
• gut - goed