nl h3-4

• feitelijke argument


  kun je controleren of het waar of niet waar is
• waarderende argument


  Kun je niet controleren het is namelijk een mening
• enkelvoudige argumentatie


  wanneer de schrijver zijn standpunt met 1 argument onderbouwt
• nevenschikkende argumentatie


  meerdere argumenten gebruiken voor het opbouwen van een standpunt
• onderschikkende argumentatie


  een argument onderbouwen met een ondersteunend argument
• metafoor


  iets wat niet echt zo is maar je gebruikt het als voorbeeld om iets te zeggen
• vergelijking


  2 verschillende dingen vergelijken om je punt te laten zien
• metonymie


  beeldspraak dat een verband tussen object en beeld beschrijft zoals: blauw is de kleur van het uniform van de politie
• metoniem


  Het beeld dat gebruikt wordt bij een metonymie
• verwijswoord


  hiermee wijs je naar iets of iemand
• antecedent


  waar het verwijswoord voor wordt gebruikt bijv: John gaat naar de winkel, hij moet brood halen. Dan is John de antecedent van hij
• Wederkerende voornaamwoord


  Zich, hij wast zichzelf, zij gedroegen zich
• wederkerig voornaamwoord


  hier is er maar 1 van namelijk elkaar of mekaar.
• weerlegging


  overtuigen door te laten zien door meerdere argumenten dat een standpunt niet klopt
• tegenargument


  een argument dat wordt gebruikt om de argument van een ander te betwisten.
• pleonasme

  als je een eigenschap van iets beschrijft door toevoeging van een ander woord heet het
• tautologie


  net zoals een synoniem, 2 woorden met dezelfde betekenis
• beknopte zinnen


  ontbreekt een onderwerp en persoonsvorm
• denkbeeldig onderwerp


  ipv een persoonsvorm komt er een voltooid of onvoltooid deelwoord of 'te + infinitief
• infinitief


  onbepaalde vorm
• afkortingen


  verkorte woorden
• letterwoord


  lange woorden die verkort zijn met een paar letters
• initiaalwoord


  een paar letters die een hele betekenis hebben
• verkorting


  verkort woord dat een langer betekenis heeft
• symbool


  een symbool die iets betekent bijv v is volt