Voorbeelden productiefactoren ondernemerschap: eigenaar die de productiefactoren combineert.
Bijna alle goederen zijn schaars, omdat vrijwel altijd productiefactoren ingezet moeten worden om het goed te verkrijgen.
Bij vrije goederen hoeft niet gekozen te worden. Een regenbui komt wel of niet, maar er zijn geen productiefactoren voor nodig om een bui te produceren.
Het vak economie bestudeert hoe mensen hun behoeften proberen te bevredigen door middel van schaarse goederen. Om in die behoeften te voorzien, zijn middelen nodig.
Het op verschillende manieren kunnen inzetten van die middelen noem je de alternatieve aanwendbaarheid.
Om in je behoeften te voorzien zijn er twee mogelijkheden: zelf producten maken of ze kopen (consument).
Je gebruikt geld om goederen en diensten te kopen. Er is sprake van indirecte ruil.
Drie categorieën aankopen: vaste lasten, incidentele uitgaven en dagelijkse uitgaven.
Met een begroting (budgetplan) kun je plannen of je uitkomt met je geld.
Directe ruil is onhandig, want: veel tijd en moeite, weinig arbeidsverdeling en schaalvergroting blijft beperkt.
De intrinsieke waarde (materiaalwaarde) mag niet hoger zijn dan de nominale waarde.
De nominale waarde is de waarde die op het geld aangegeven is.
De interne waarde is de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigenland met een euro kunt kopen.
De externe waarde is de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro kunt kopen.
Het huidige geld is op vertrouwen gebaseerd. Het is dus fiduciair geld.