Biologie H3 P3

Cards (34)

  • Fenotype: Alle waarneembare eigenschappen van een individu (oogkleur, bloedgroep, kleurenblindheid etc)
  • Informatie voor erfelijke eigenschappen van organismen ligt op chromosomen
  • Bij bevruchting komen de chromosomen met hun erfelijke informatie bij elkaar in zygote
  • Genotype: Informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu
  • Chromosomen zijn lange dna-moleculen die rond eiwitmoleculen zijn gewikkeld in de celkern
  • Chromosomen zijn opgebouwd uit duizenden aan elkaar gekoppelde nucleotiden
  • Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, een monosacharide en een stikstofbase
  • In een nucleotide kan de stikstofbeleid A T C of G zijn
  • In een nucleotideketen kunnen stikstofbasen zich verbinden door basenparing
  • Elke stikstofbase heeft een vaste bindingspartner: Adenine met thymine en cytosine met guanine
  • Bij delende cellen spiraliseren chromosomen en worden korter en dikker en daardoor zichtbaar
  • Karyotype is een overzicht van chromosomen in een cel van groot naar klein in paren
  • Bij de mens zijn er 22 paar autosomen in de celkern van de lichaamscel
  • Het 23e paar chromosomen bepaalt het geslacht, dit is een geslachtschromosoom
  • Een man heeft één X-chromosoom en een Y-chromosoom, een vrouw heeft 2 X-chromosomen
  • Van een chromosomenpaar is één afkomstig van moeder en een van vader
  • Homologe chromosomen zijn twee chromosomen van een paar die gelijk zijn in lengte en vorm, maar bevatten niet dezelfde erfelijke informatie
  • Gen is een deel van een chromosoom dat informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen
  • Vaak is er meer dan één gen betrokken bij het tot stand komen van bepaalde eigenschappen
  • In plantaardige cellen komt DNA ook voor in chloroplasten
  • Alle DNA-moleculen in een cel vormen het genoom van een organisme
  • Een chromosoom bestaat uit veel genen en een gen bestaat uit honderden nucleotiden die in specifieke volgorde of sequentie zijn gerangschikt: DNA-sequentie
  • De DNA-sequentie van een gen vormt een code voor bepaalde eigenschappen
  • Verschillende variaties in de nucleotidenvolgorde van een gen leiden tot verschillen in haarkleur, deze variaties worden allelen genoemd
  • Genexpressie is wanneer genen worden aangezet en een eigenschap tot uiting komt in het fenotype
  • Geninactivatie is wanneer genen uit staan en het fenotype niet tot uiting komt
  • Het fenotype wordt beïnvloed door het genotype en milieufactoren zoals licht, lucht, temperatuur, voeding, ziekten en opvoeding
  • Een verandering in het fenotype van een eik door bijvoorbeeld het afbreken van takken na een storm wordt een modificatie genoemd
  • Een modificatie verandert de informatie in het chromosoom niet en wordt niet doorgegeven aan nakomelingen
  • Milieufactoren in de baarmoeder kunnen aangeboren afwijkingen of aandoeningen veroorzaken
  • Een aandoening, ziekte of afwijking die door chromosomen van ouders wordt doorgegeven, wordt een erfelijke ziekte of erfelijke aandoening genoemd
  • In cellen van schimmels, planten en dieren tref je dna aan in de kern en in mitochondrien
  • In plantaardige cellen komt dna ook voor in chloroplasten.
  • Alle DNA moleculen in een cel noem je het genoom van een organisme