Section A NF

• de ruzie

  la dispute
• het ding

  le truc
• het advies

  le conseil
• praten

  discuter
• uitleggen

  expliquer
• veranderen

  changer
• proberen

  essayer
• bezig zijn met

  être en train de
• denk je?

  tu crois?
• het is moeilijk

  c'est dur
• ik ben er zeker van

  j'en suis sûr(e)
• je hebt gelijk

  tu as raison
• ik mis je

  tu me manques
• maak je geen zorgen

  ne t'inquiète pas
• wat is er gebeurd?

  qu'est-ce qui s'est passé?
• sinds

  depuis
• de week

  la semaine
• onlangs

  l'autre jour
• soms

  parfois
• een beetje

  un peu
• te, teveel

  trop
• op dit moment

  en ce moment
• meteen

  tout de suite
• ingewikkeld

  compliqué(e)
• enkele, een paar

  quelques
• gelukkig

  heureux, -se
• ongelukkig

  malheureux, -se
• arrogant

  arrogant(e)
• jaloers

  jaloux, -se
• hij/zij is boos geworden

  il/elle s'est faché(e)