levenslooppsychologie

Cards (298)

  • Definitie van Ontwikkelingspsychologie = Studie van het gedrag tijdens de verschillende levensfasen
  • overt gedrag = rechtstreeks waarneembaar gedrag
  • covert gedrag = onrechtstreeks waarneembaar gedrag
  • volgens navisten : Wij als mens ontwikkelen uiteindelijk tot wat de natuur ons heeft meegegeven.
  • volgens emperisten : Nadruk op de rol van ervaring en opvoeding
  • Nature = de natuurlijke aanleg die je meekrijgt
  • Nurture = alle invloeden die op je inwerken
  • Locke: we worden geboren als een tabula rasa, een onbeschreven blad, wie of wat ik wordt word bepaald door de ervaringen die ik opdoe door de omgeving rondom mij.
  • Theorie van Darwin: Door natuurlijke selectie, genen doorgeven die aangepast zijn aan de omgeving
  • Recapitulatietheorie: theorie die zegt dat we de hele evolutie door de jaren heen meemaken als we opgroeien
  • Genetische psychologie: Ik ben wie ik ben door mijn genetische aanleg en niet door mijn omgeving.
  • Longitudinaal onderzoek: eenzelfde groep binnen een generatie gaan opvolgen in de tijd (bij bv taalontwikkeling)
  • Transversale onderzoeksmethode : We gaan op een bepaald moment groepen uit verschillende leeftijdsgroepen tegelijkertijd onderzoeken
  • Cohort = een groep mensen die tot dezelfde generatie behoren
  • Tijdseffecten: vertekeningen die te wijten zijn aan  gebeurtenissen die zich voordeden in de periode  waarin de meting plaatsvond.
  • Ouders zien kinderen vaak op wekelijkse basis niet veel verandering in hun kind maar een geleidelijke ontwikkeling,
  • Tijdens de puberteit verandert er heel veel op lichamelijk en sociaal vlak
  • Twee fundamentele driften:
    •        De levensdrift of eros=  zoeken naar lust
    •        De doodsdrift of thanatos  = vermijden van onlust
  • Normatieve: dingen die vanuit onze biologische verandering of de maatschappij iedereen op dezelfde leeftijd meemaakt (bv. Voor het eerst op het potje gaan, voor het eerst naar school gaan)
  • Non-normatieve: we kunnen dingen meemaken die voor iedereen verschillend zijn maar een invloed heeft gehad op je ontwikkeling, of de beslissingen die je hebt genomen, of je elven heeft beslissingen voor jou gemaakt (bv. Een plots overlijden, scheiding van je ouders, ziekte,…)
  • DNA heeft vier verschillende stikstofbasen:
    1.       C = cyntosine
    2.      G = guanine
    3.      A = adenine
    4.      T = tymine
  • RNA (geeft instructies van DNA door aan het cellulaire mechanisme dat verantwoordelijk is voor het aanmaken van eiwitten)
  • Ribosomen zorgen voor de aanmaak van eiwitten in cellen
  • Epigenetica: sommige eigenschappen doen zich niet voor,  maar kunnen bijvoorbeeld een generatie later wel weer  uitwerking hebben
  • Bij de meeste psychologische eigenschappen zijn een heel pak genen betrokken (polygene overerving)
  • Bronfenbrenner identificeerde dat de omgeving uit vijf verschillende lagen bestaat:
    het microsysteem, het mesosysteem, het exosysteem, het macrosysteem en het chronosysteem.
  • Het microsysteem verwijst naar de directe omgeving en de directe relaties daarin.
  • Het mesosysteem omvat systemen die elkaar rechtstreeks beïnvloeden, zoals het gezin en de school.
  • Het exosysteem bestaat uit externe systemen die indirect invloed hebben op de ontwikkeling, zoals de economie en de media.
  • Het macrosysteem omvat de grotere culturele en maatschappelijke invloeden, zoals individualistische versus collectivistische samenlevingen
  • Ten slotte verwijst het chronosysteem naar zowel de historische context als de timing van belangrijke gebeurtenissen in iemands leven.
    : verwijst naar de levensfase waarin de persoon verkeerd met betrekking tot de situaties die ze doormaken.
  • Zelfbewustzijn ontstaat bij een peuter die zich herkent in de Spiegel (er zijn ook enkele diersoorten die dit kunnen)
  • Zelfsturing = het zich verantwoordelijk voelen voor het eigen leerproces door doelen te stellen en ook bij tegenslagen doorzetten.
  • Vaststellingen die de zelfsturingsoptie (mens zelf mee  richting geven aan zijn ontwikkeling) ondersteunen:
    •        Het subjectieve vrijheidsgevoel
    •        Het nemen van onverwachte wendingen in het leven
    •        Het zelfbewustzijn : bewust zijn van wie je bent
  • Onderscheid bij Erikson tussen:
    •        Het Ik = het bewust observerende deel van de persoon
    •        Het zelf = gericht op mezelf
    •        Het ego = taak: oplossen van conflicten
  • Voorbeelden van conflicten:
    •        Innerlijke conflicten (tegenstrijdigheden binnen de  persoon)
    •        Tegenstelling tussen de persoon en de sociale  omgeving
  • Ontwikkeling is epigenetisch : verloopt volgens een vast basisschema
  • Iedere fase heeft een speciefiek kernconflict : aan iedere fase is een soort taak verbonden
  • Fase 1 (Erikson): Zuigelingfase (geboorte18 maanden)
  • Fase 2 (Erikson) : peuterfase (18 maanden- 3 jaar)