De aspecten van de roman

Cards (50)

  • De verhaallijn bestaat uit het plot en de structuur
  • Het plot is een korte samenvatting van wat er gebeurt in het verhaal
  • De structuur bevat verschillende soorten einde en begin
  • Een verhaal kan beginnen met ab ovo, dat is dat er een inleiding wordt gegeven en je vanaf het begin alles snapt
  • Een verhaal kan ook beginnen met in medias res, waarbij je midden in de actie zit en niet weet hoe het allemaal begonnen is maar wel weet dat iets al gebeurd is
  • Een verhaal kan een open einde hebben , dat is dat je nog vragen hebt over het verhaal
  • Een verhaal kan een happy end hebben, dat is een goed einde
  • Een verhaal kan verschillende structuren hebben
  • De queestestructuur is een verhaalstructuur gebaseerd op een zoektocht.
  • De cyclische structuur is een verhaalstructuur waar het einde en het begin op elkaar lijken
  • Er zij n verschillende soorten vertelperspectieven
  • De belevende-ik is in de tt geschreven en het personage vertelt wat zich nu afspeelt.
  • De vertellende-ik wordt vertelt in de vt en kent ok de afloop van het verhaal.
  • De Personele verteller beschrijft de gebeurtenissen vanuit 1 personage
  • De alwetende verteller staat buiten het verhaal en weet alles, dus meer dan de personages zelf.
  • In een verhaal zijn verschillende personages zoals protagonist, antagonist en de nevenfiguren
  • De protagonist is het hoofdpersonage
  • De antagonist is de tweede hoofdpersonage omdat die het hoofdpersonage kan beinvloeden. Die kan goed of kwaad zijn
  • De nevenfiguur is een achtergrondpersonage en dus niet zo belangrijk in het verhaal
  • Een round character is een personage waar we door het verhaal veel over te weten komen
  • Een flat character is een personage wat door het verhaal oppervlakig beschreven is
  • Een held is een moedig personage, beried tot zelfopoffering en blinkt uit
  • Een antiheld is een personage met zwakke karaktertrekken dat medelijden opwekt.
  • De geografische ruimte is de plaats waar het verhaal zich afspeelt
  • De sfeerscheppende ruimte is een beschrijving van ruimte door een sfeer eraan toe te voegen zoals een prachtig park
  • De sociale ruimte geeft een status weer
  • Topoi zijn de Locus amoenus en de Natureingang
  • De Locus amoenus is een beschrijving van de ruimte dat een leifdesscene aankondigt
  • De Natureingang is een korte beschrijving van de natuur in de lente als weerspiegeling van de stemming van een personage
  • De historische tijd is de tijdperiode war het verhaal zich afspeelt
  • Anachronisme is een fout tegen de historische tijd. Een gebeurtenis is in het foute tijdvak gesitueerd.
  • De vertelde tijd is de tijd tussen het begin en het einde van een verhaal ( tijd in het verhaal)
  • De verteltijd is de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen. Dit wordt uitgedrukt in aantal pagina's.
  • Een versnelling is als de vertelde tijd> verteltijd. De auteur beschrijft niet alle gebeurtenissen.
  • Retardering is als de vertelde tijd < verteltijd. Alle gebeurtenissen worden heel grondig beschreven waardoor er een vertraging ontstaat.
  • Een isochronie is als de vertelde tijd = verteltijd : enkel mogelijk in een dialoog.
  • Chronologisch is als de gebeurtenissen van een verhaal in volgorde worden vertelt.
  • Niet-chronologisch is als de gebeurtenissen niet op volgorde worden vertelt.
  • Een flashback wordt het verhaal onderbroken en neemt de verteller je mee naar het verleden
  • Een flashforward wordt het verhaal onderbroken en neemt de verteller je mee naar de toekomst