Cards (2690)

  • der Typ, des Typs, die Typen -> Sie ist ein heller/ dunkler Typ.
    het type -> ze is een licht/ donker type.
  • typisch, typischer, am typischsten
    kenmerkend, typisch
  • die Art, der Art, die Arten = der Charakter

    de aard, de natuur = het karakter
  • das Gegenteil, des Gegenteil(e)s, die Gegenteile
    het tegenovergestelde, het tegendeel
  • ziemlich
    tamelijk, best; aanzienlijk, flink
  • wie
    hoe
  • was für
    wat voor
  • wie -> Er ist kalt wie ein Fisch; Er ist mutig wie ein Löwe. 

    als, zoals -> Hij is koud als een vis; Hij is moedig als een leeuw.
  • (so) weiß wie Schnee
    (zo) wit als sneeuw
  • (so) stark wie ein Bär
    (zo) sterk als een beer
  • (so) mutig wie ein Löwe
    (zo) moedig als een leeuw
  • (so) schlau wie ein Fuchs
    (zo) slim als een vos
  • (so) fleißig wie eine Biene
    (zo) bezig als een bij
  • (so) schwarz wie die Nacht
    (zo) zwart als de nacht
  • (so) kalt wie Eis
    (zo) koud als ijs
  • (so)strahlend wie die Sonne
    (zo) stralend als de zon
  • (so) dumm wie Bohnenstroh 

    (zo) dom als een gans
  • sich wohlfühlen wie ein Fisch im Wasser
    zich als een vis in het water voelen
  • welcher, welche, welches
    welk(e)
  • die Eigenschaft, der Eigenschaft, die Eigenschaften
    de eigenschaft
  • der Charakter, des Charakters, die Charaktere
    het karakter
  • sympathisch, sympathischer, am sympathischsten ≠ unsympathisch
    sympathiek ≠ onsympathiek
  • nett, netter, am nettesten
    aardig, leuk, sympathiek, vriendelijk
  • lieb, lieber, am liebsten
    aardig, lief; zoet, braaf
  • höflich, höflicher, am höflichstenunhöflich
    beleefdonbeleefd
  • freundlich, freundlicher, am freundlichsten ≠ unfreundlich
    vriendelijk, welwillend; aangenaam ≠ onvriendelijk, ongezellig; onaangenaam
  • ehrlich, ehrlicher, am ehrlichsten ≠ unehrlich
    oprecht, de waarheid zeggend, betrouwbaar ≠ niet oprecht, oneerlijk; onbetrouwbaar
  • optimistisch, optimistischer, am optimistischstenpessimistisch
    optimistisch ≠ pessimistisch
  • blöd, blöder, am blödesten -> eine Blöde Situation
    stom, idioot -> een vervelende situatie
  • bescheiden, bescheidener, am bescheidensten
    bescheiden
  • schüchtern, schüchterner, am schüchternsten
    schuchter, verlegen, schuw
  • großzügig, großzügiger, am großzügigsten
    genereus, gul, vrijgevig
  • gerecht, gerechter, am gerechtesten = fair 

    rechtvaardig, eerlijk = fair
  • entschlossen, entschlossener, am entschlossenstenunentschlossen
    vastberaden, vastbesloten ≠ besluiteloos, weifelend
  • mutig, mutiger, am mutigsten
    moedig
  • ängstlich, ängstlicher, am ängstlichsten ≠ mutig
    timide, angstig, bang ≠ moedig
  • vernünftig, vernünftiger, am vernünftigstenunvernünftig
    verstandig, redelijk ≠ onverstandig, onredelijk
  • ernsthaft, ernsthafter, am ernsthaftesten
    ernstig, serieus
  • tolerant, toleranter, am tolerantesten ≠ intolerant 

    tolerant ≠ intolerant
  • die Geduld, der Geduld (SG); Geduld ist eine Tugend; = geduldig
    het geduld; Geduld is een schone zaak; = geduldig