1.2 scheidingsmethoden

Cards (16)

  • wil je maar 1 stofeigenschap uit een stof halen, dan moet je scheiden
  • stofeigenschappen; kleur, smaak, geur, temperatuur, brandbaarheid, oplosbaarheid, geleidbaarheid
  • bij scheiden worden vooral kleur, temperatuur, brandbaarheid en oplosbaarheid gebruikt
  • filtreren = berust op verschil in deeltjesgrootte
  • bij filtreren is het vloeistof dat overblijft het filtraat, de vaste stof is residu. het residu blijft over. gaat niet door filter
  • bezinken = berust op verschil in dichtheid
  • bij bezinken kan je het versnellen door centrifugeren
  • indampen = berust op verschil in kookpunt
  • destilleren = berust op verschil in kookpunt
  • bij destilleren wordt er gebruik gemaakt van 2 vloeistoffen, residu is wat niet verdampt, destilaat is wat je krijgt na de verdamping, destilaat is het opgevangen vloeistof
  • extraheren = berust op verschil in oplosbaarheid
  • bij etraheren gebruik je 2 vaste stoffen, voeg je oplosmiddel toe. oplosmiddel --> extractiemiddel, door het extractiemiddel lost 1 stof op
  • adsorptie = berust op verschil in adsorptievermogen
  • bij adsorptie voeg je actieve koolstof toe.
  • chromatografie = berust op verschil in aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid
  • bij chromatografie gebruikt je loopvloeistof op papier + mengsel, elke vloeistof loopt een eigen afstand