bij scheiden worden vooral kleur, temperatuur, brandbaarheid en oplosbaarheid gebruikt
filtreren = berust op verschilindeeltjesgrootte
bij filtreren is het vloeistof dat overblijft het filtraat, de vaste stof is residu. het residu blijft over. gaat niet door filter
bezinken = berust op verschil in dichtheid
bij bezinken kan je het versnellen door centrifugeren
indampen = berust op verschilin kookpunt
destilleren = berust op verschil in kookpunt
bij destilleren wordt er gebruik gemaakt van 2 vloeistoffen, residu is wat niet verdampt, destilaat is wat je krijgt na de verdamping, destilaat is het opgevangen vloeistof
extraheren = berust op verschil in oplosbaarheid
bij etraheren gebruik je 2 vaste stoffen, voeg je oplosmiddel toe. oplosmiddel --> extractiemiddel, door het extractiemiddel lost 1 stof op
adsorptie = berust op verschil in adsorptievermogen
bij adsorptie voeg je actieve koolstof toe.
chromatografie = berust op verschil in aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid
bij chromatografie gebruikt je loopvloeistof op papier + mengsel, elke vloeistof loopt een eigen afstand