peptidoglycaan zijn strengen van suiker die heel dens gewoven zijn tegen elkaar aan. dit zal zorgen voor stevigheid
het kapsel en de slijmlaag van een bacterie heet de glycocalyx
het kapsel van de glycocalyx bestaat uit polysacchariden of eiwitten.
hij is verbonden aan de celwand
de slijmlaag van de glycocalyx is niet overal even dik en is niet scherp verbonden aan de celwand
Flagellen bestaan uit flagelineeiwit componenten
Flagellen worden gedreven door membraanpotentiaal en doen aan chemotaxis. dit is bewegen naar voedsel en weg van toxische stoffen.
Door de flagellen kan een bacterie wisselen tussen zwemmen en tuimelen
Bacteriën met flagellen hebben een hogere virulentie
Bacteriën hebben soms ook kleinere "haartjes" op hum membraan. deze noem je fimbriae en pili
sommige bacteriën hebben een buis achtige structuur die gebruikt wordt om grote stukken DNA tussen bacteriën te verplaatsen. dit zijn F-pili (sekspili)
pili en fimbriae worden gebruikt voor de aanhechting aan de gastheer of aan andere bacteriën.
Er zijn gram- bacterien die uit drie eenheden bestaan:
lipide A
polysaccharide kern
antigen O
deze noemen we LPS en zijn zeer immunogeen
hele kleine bacteriën zonder celwand noemen we mycoplasma
er zijn 2 voorbeelden van bacteriën die kleiner zijn dan mycoplasme, dit zijn: rackettsiae en chlamydiophilae.
dit zijn kokken en zijn afhankelijk van andere levende cellen.
Bij de deling van bacteriën zullen de streptokokken altijd in 180 graden delen dus krijg je ketens. de staphylokokken delen 90 graden dus krijg je clusters
sporen kunnen alleen gemaakt worden door gram+ bacteriën
Een van de belangrijkste voedingsbronnen voor bacteriën is ijzer
bacteriën die alleen kunnen leven in een omgevind zonder O2 noemen we obligaat anaeroob.
bacteriën die alleen kunnen leven met O2 noemen we obligaataeroob.
bacteriën die in omgevingen zowel met als zonder O2 kunnen leven noemen we facultatief anaeroob.
bacteriën die maar heel weinig O2 nodig hebben noemen we micro-aerofiele
Taxonomie is een hiërarchische klassificatie. Het bepalen van een pecies, genus en familie is het belangrijkste.
een grote aanpassing in het genoom van een bacterie heet een recombinatie.
een recombinatie heeft 4 vormen:
transformatie
transductie
transpositie
conjugatie
Bij transpositie wordt een groot stuk DNA doorgegeven. die doorgegeven DNA noem je een transposon. dit is een soort cassette.
bij conjugatie worden kleine stukken circulair DNA doorgegeven. deze zitten in plasmiden. dit wordt doorgegeven door een buisstructuur tussen twee bacteriën in.
bij transductie zal een bacteriofaag zijn DNA injecteren in het cytoplasma van de bacterie.
bij transformatie barst een afgestorven bacterie open en zal het DNA rondzwerven. deze kunnen bacteriën dan gebruiken om hun eigen DNA aan te passen.