Bacteriële fysiologie theorie

Cards (29)

  • peptidoglycaan zijn strengen van suiker die heel dens gewoven zijn tegen elkaar aan. dit zal zorgen voor stevigheid
  • het kapsel en de slijmlaag van een bacterie heet de glycocalyx
  • het kapsel van de glycocalyx bestaat uit polysacchariden of eiwitten.
    hij is verbonden aan de celwand
  • de slijmlaag van de glycocalyx is niet overal even dik en is niet scherp verbonden aan de celwand
  • Flagellen bestaan uit flageline eiwit componenten
  • Flagellen worden gedreven door membraanpotentiaal en doen aan chemotaxis. dit is bewegen naar voedsel en weg van toxische stoffen.
  • Door de flagellen kan een bacterie wisselen tussen zwemmen en tuimelen
  • Bacteriën met flagellen hebben een hogere virulentie
  • Bacteriën hebben soms ook kleinere "haartjes" op hum membraan. deze noem je fimbriae en pili
  • sommige bacteriën hebben een buis achtige structuur die gebruikt wordt om grote stukken DNA tussen bacteriën te verplaatsen. dit zijn F-pili (sekspili)
  • pili en fimbriae worden gebruikt voor de aanhechting aan de gastheer of aan andere bacteriën.
  • Er zijn gram- bacterien die uit drie eenheden bestaan:
    • lipide A
    • polysaccharide kern
    • antigen O
    deze noemen we LPS en zijn zeer immunogeen
  • hele kleine bacteriën zonder celwand noemen we mycoplasma
  • er zijn 2 voorbeelden van bacteriën die kleiner zijn dan mycoplasme, dit zijn: rackettsiae en chlamydiophilae.
    dit zijn kokken en zijn afhankelijk van andere levende cellen.
  • Bij de deling van bacteriën zullen de streptokokken altijd in 180 graden delen dus krijg je ketens. de staphylokokken delen 90 graden dus krijg je clusters
  • sporen kunnen alleen gemaakt worden door gram+ bacteriën
  • Een van de belangrijkste voedingsbronnen voor bacteriën is ijzer
  • bacteriën die alleen kunnen leven in een omgevind zonder O2 noemen we obligaat anaeroob.
  • bacteriën die alleen kunnen leven met O2 noemen we obligaat aeroob.
  • bacteriën die in omgevingen zowel met als zonder O2 kunnen leven noemen we facultatief anaeroob.
  • bacteriën die maar heel weinig O2 nodig hebben noemen we micro-aerofiele
  • Taxonomie is een hiërarchische klassificatie. Het bepalen van een pecies, genus en familie is het belangrijkste.
  • een grote aanpassing in het genoom van een bacterie heet een recombinatie.
  • een recombinatie heeft 4 vormen:
    • transformatie
    • transductie
    • transpositie
    • conjugatie
  • Bij transpositie wordt een groot stuk DNA doorgegeven. die doorgegeven DNA noem je een transposon. dit is een soort cassette.
  • bij conjugatie worden kleine stukken circulair DNA doorgegeven. deze zitten in plasmiden. dit wordt doorgegeven door een buisstructuur tussen twee bacteriën in.
  • bij transductie zal een bacteriofaag zijn DNA injecteren in het cytoplasma van de bacterie.
  • bij transformatie barst een afgestorven bacterie open en zal het DNA rondzwerven. deze kunnen bacteriën dan gebruiken om hun eigen DNA aan te passen.
  • transposons zijn heel antibiotica resistent