botten

Subdecks (1)

Cards (126)

  • Vijf belangrijke functies van het bewegingstelsel
    • Ondersteuning
    • Opslag mineralen en vetten
    • Vorming bloedcellen
    • Bescherming
    • Hefboomwerking
  • Beenweefsel
    Steunweefsel, bestaat uit osteocyten (botcellen) + collageen vezels + botmatrix
  • Bindweefsel
    Cellen + vezels + matrix
  • Botmatrix
    Calcium en fosfaat
  • Macroscopische kenmerken van beenderen
    • Lange beenderen/pijpbeenderen
    • Korte beenderen
    • Platte beenderen
    • Onregelmatige beenderen
    • Sesambeentjes
  • Diafyse
    Compact bot, centrale schacht die een centrale ruimte omgeef (= mergholte)
  • Beenmerg
    Zacht en vettig weefsel
  • Epifysen
    Bredere delen aan het uiteinde van een bot, bestaan uit compact bot met daarin spongieus bot
  • Compact beenweefsel
    Vrij massief en vormt de wand van diafyse, bestaat uit pilaren (osteonen) en kanalen van Havers
  • Spongieus beenweefsel
    Vervlochten netwerk van benige staafjes of balkjes (trabecula) en vult de epifysen en bekleedt de mergholte
  • Periosteum
    Buitenste beenvlies, bestaat uit buitenste vezelige laag en binnenste cellulaire laag (endost)
  • Drie belangrijke celtypen in beenweefsel
    • Osteoblasten
    • Osteocyten
    • Osteoclasten
  • Osteoblasten
    Vormen nieuw bindweefsel (ossificatie), botmatrix en bevorderen de afzetting van calciumzouten
  • Osteocyten
    Volwassen botcellen, handhaven de normale botstructuur door calciumzouten en botmatrix opnieuw te gebruiken
  • Osteoclasten
    Super grote cel met 50 of meer celkernen, zorgen voor botafbraak door zuren en enzymen af te geven die botmatrix oplossen en opgeslagen mineralen af te geven via osteolyse
  • Remodellering
    Het recyclen en vernieuwen van de organische en minerale onderdelen van het beenweefsel
  • De vorm en dikte van botten is afhankelijk van de belasting die erop wordt uitgeoefend. Door turnover van mineralen kunnen botten zich aan nieuwe vormen en belasting aanpassen
  • Calcium
    Het meest voorkomende mineraal, ongeveer 99% van het calcium zit in het skelet. Het skelet is calcium reserve
  • Herstel van botbreuken of fracturen
    1. Fractuurhematoom (groot bloedstolsel) wordt gevormd en sluit beschadigde bloedvaten af
    2. Periodost en endost ondergaan mitose -> ontstaan periostale callus aan de buitenkant en myelogene callus aan de binnenkant
    3. Osteoblasten vervangen het nieuwe centrale kraakbeen
    4. Remodelling
  • Osteopenie
    Onvoldoende verbening, beenderen worden steeds dunner en zwakker
  • Osteoporose
    Aandoening waar botmassa verloren gaat dat het normale functioneren vermindert
  • Axiaal skelet
    • 22 beenderen van de schedel
    • 7 beenderen die bij de schedel horen
    • 25 beenderen van de ribbenkast
    • 26 beenderen van de columna vertebralis
  • Skelet van de ledenmaten/appendiculair skelet
    • Beenderen van de ledematen en de schouder- en bekkengordel (32 in elke arm en 31 in elk been)
  • De thorax
    • Bescherming van hart, longen en inwendige organen
    • Aanhechtingsplaats voor ademhalingsspieren
  • Onderdelen van de thorax
    • Thoracale wervels
    • Ribben (7 paar met kraakbeen)
    • 5 paar valse ribben
    • Sternum
  • Onderdelen van de wervelkolom
    • Cervicale wervels (C1 t/m C7)
    • Thoracale wervels (T1 t/m T12)
    • Lumbale wervels (L1 t/m L5)
    • Sacrum (heiligbeen) (S1 t/m S5)
    • Coccyx (staartbeen)
  • Primaire kromming
    • Aanwezig bij geboorte. Thoracale kyfose bied ruimte voor de thoracale organen en de sacrale kyfose zorgt voor ruimte voor verschillende buik- en bekkenorganen
  • Secundaire krommingen
    • Ontstaan enkele maanden na de geboorte. Cervicale lordose ontstaat als het kind het gewicht van zijn hoofd op de wervels van zijn nek in evenwicht leert te houden en de lumbale lordose ontstaan als het kind leert staan
  • Afwijkende vervormingen
    • Hyperkyfose – overmatige thoracale kromming
    • Hyperlordose – overmatig lumbale kromming
    • Scoliose – afwijkende laterale kromming
  • Anatomie van de wervels
    • Wervellichaam is het massieve deel wat het gewicht draagt. Daartussen ligt een tussenwervelschijf dat bestaat uit vezelig kraakbeen
    • Wervelboog vormt de achterste begrenzing van elk van de wervelgaten. Alle wervel gaten samen vormen het wervelkanaal dat het ruggenmerg omsluit
    • Doornvorming uitsteeksel/processus spinosus steekt naar acteren uit
    • Gewrichtsuitsteeksel/processi articularis zitten op de plaats waar de pediculi en de lamina verbinden
  • Kenmerken van cervicale wervels
    • Ovaal ingestulpt corpus
    • Relatief groot foramen vertebrale
    • Stomp processus spinosus
    • Rond foram transversrium
  • Kenmerken van thoracale wervels
    • Hartvormig corpus
    • Groot en dun processus spinosus dat omlaag wijst
    • Gewrichtsvlakken met de ribben op het wervellicaam
  • Kenmerken van lumbale wervels
    • Corpus is dikker en ovaler
    • Relatief groot en stomp processus spinosus
    • Platte processi transversi waaraan geen verbindingen voor de ribben zitten
  • Os sacrum
    • Bestaat uit 5 vergroede delen van sacrake wervels. Het beshermt de voortplanting- spijsverterings- en uitscheidingsorganen. Ook verbindt het de benen met dde bekken. Het heiligbeen lijkt op een driehoek. Het breedste gedeelte wordt de basis genoemd en het smale gedeelte de apex
  • Humerus
    • De caput humeri (kop) is met de scapula verbonden. De kop heeft twee afgeronde verdikkingen. De tubercuu majus humeri en meer naar voren ligt de tuberculum minus humeri. De verdikkingen zijn gescheiden door een diepe groeve =sulcus
    • Collum anatomicum humeri = tussen de verdikking en onderkant van de kop
    • Collum chirurgicum humeri = het gebied van het groeiende beenweefsel
    • Tuberositas deltoidea = het verhoogde gedeelte van de proximale diafyse
    • Distaal eindigt de humerus in een brede driehoek. Naar beide zeiden steken mediale en lateraal gewrichtsknobbels uit. Dit vergroot de aanhechtingsplaats van de spieren. Aan de onderkant zit de gladde condylus. De onderkant wordt in twee duidelijke gebieden onderscheiden door een lange rand. Je hebt de trochlea op het grote mediale gedeelte. Deze loop vanaf de basis van de fossa coronoidea op het voorste oppervlak naar de fossa olecrani op het achterste oppervalk
  • Radius en ulna
    • De ulna ligt aan je pink. Het olecranon van de ulna is de punt van je ellenboog. Op het voorste oppervlak is de incisura trochlearis bij het ellebooggewricht met de trochlea van de humerus verbonden
  • Beenderen van de pols en hand
    • Handwortelbeentjes
    • Middenhandsbeentjes
    • Phalanges = kootjes
    • Pollex = duim
  • Schoudergewricht
    • Is een kogelgewricht
    • Het schoudergewricht wordt omgeven door een gewrichtskapsel. Dit kapsel is aan de binnenzijde bekleed met synovia (gewrichtsslijmvlies). Het kapsel zorgt voor stabilisatie van de kop van de bovenarm in de ondiepe gewrichtskom
    • Om de kom en de kop beter op elkaar te laten aansluiten zit er een kraakbenige ring rondom de kom, deze ring wordt het labrum genoemd. Daarnaast fungeert het labrum als aanhechtingsplaats voor verschillende pezen en gewrichtsbanden. Het labrum vormt samen met kapsel en de ligamenten een bescherming zodat de schouderkop niet uit de kom schiet (schouderluxatie)
  • Ellebooggewricht
    • Ellenboog is stabiel door
    • Bennige oppervlakken van de humerus en de ulna in elkaar grijpen
    • Het gewrichtskapsel heel dik is
    • Het kapsel door stevige bande word omgeven
  • Heupgewricht
    • Heupgewricht is een kogelgewricht met heel veen beweging (ditratrose). Het gewricht heeft een vetkussentjes en een kussentje van vezelig kraakbeen. In het midden ligt een centraal ligament (teres femoris). Door deze dingen wordt het gewricht niet makkelijk ineen gedrukt. De structuren zijn een schokbreker
    • De kom is bijna volledig benig en de gewrichtskapsel is sterk. De heup heeft ook verstevigde ligamenten en opvulling met spieren
    • Flexie, extensie, adductie, abductie en rotatie zijn mogelijk