FYS : T3 > H1

Cards (20)

  • Als een kracht F uitgeoefend wordt op een oppervlak met grootte A, wordt het oppervlak ingedrukt. De grootheid druk is de maat voor de indrukking.
  • Grootheid met symbool :
    • druk
    • p = F/A
    SI-eenheid met symbool
    • pascal
    • Pa
  • Om het statisch effect van de drukkracht te beïnvloeden, kies je een geschikt contactoppervlak:
    • Bij een klein contactoppervlak is het effect groot. Er ontstaat een grote druk.
    • Bij een groot contactoppervlak is het effect klein. Er ontstaat een kleine druk.
  • Druk in een gas ontstaat door de botsingen van de gasdeeltjes tegen de wanden. Voor gasdruk gebruikt men vaak de hulpeenheid bar: 1 bar = 10⁵ Pa.
  • Bij -273,15°C bewegen deeltjes niet. De gasdruk is nul. Dat is het absolute nulpunt. De kelvinschaal is een temperatuurschaal ten opzichte van het absolute nulpunt. Het verband tussen de temperatuur θ in °C en de temperatuur T in K is gegeven door:  θ = (T - 273,15) °C en T = ( θ + 273,15) K
  • De atmosferische druk ontstaat door de lucht die zicht rondom de aarde bevindt. Het gewicht van de bovenliggende luchtdeeltjes bepaalt de grootte van de atmosferische druk. De normdruk is de gemiddelde atmosfeerdruk op zeeniveau : P0 = 1,013 bar = 1,013 x 10⁵ Pa = 1013 hPa
  • Er is overdruk als de gasdruk groter is dan de druk in de omgeving. Er is onderdruk als de gasdruk kleiner is dan de druk in de omgeving. Men vergelijkt de druk vaak met de normdruk. Als er een over- of onderdruk is, ontstaat er een kracht F = Δp x A. Bij een open verbinding ontstaat er stroming.
  • De grootheid druk is de maat voor de indrukking.
  • Als een drukkracht uitgeoefend wordt op een oppervlak met grootte A, wordt het oppervlak ingedrukt.
    • Bij een klein contactoppervlak is het effect groot. Er ontstaat een grote druk.
    • Bij een groot contactoppervlak is het effect klein. Er ontstaat een kleine druk.
  • De druk in een gas ontstaat door de botsing van de gasdeeltjes tegen de wanden. Voor de gasdruk gebruikt men vaak de hulpeenheid bar: 1 bar = 10⁵  Pa.
  • Temperatuur is een maat voor de gemiddelde snelheid van de deeltjes.
  • Bij θ = -273,15°C bewegen de deeltjes niet. De gasdruk is nul. Dat is het absolute nulpunt.
  • Grootheid met symbool :
    • Temperatuur = θ
    Basisgrootheid met symbool :
    • Temperatuur = T
    Eenheid met symbool :
    • Graad Celcius = °C
    SI-eenheid met symbool :
    • Kelvin = K
  • De atmosferische druk ontstaat door de lucht die zich rondom de aarde bevindt. De normdruk is de gemiddelde atmosfeerdruk op zeeniveau : p0 = 1,013 bar = 1,013 x 10⁵ Pa = 1013hPa
  • De atmosferische druk neemt af met de hoogte.
  • Er is overdruk als de gasdruk groter is dan de druk in de omgeving.
  • Er is onderdruk als de gasdruk kleiner is dan de druk in de omgeving.
  • Men vergelijkt de druk vaak met de normdruk.
  • Als er een over- of onderdruk is, ontstaat er een kracht van F = Δp x A
  • Bij een open verbinding ontstaat er stroming.