gl

Cards (53)

  • DNA
    Genetisch materiaal onder de loep
  • Chromosomen
    Genetische eigenschappen van de mens liggen vast op 46 chromosomen. De chromosomen liggen in de celkern. 23 van je vader, 23 van je moeder. De chromosomen komen in paren voor - 1 chromosoom van je vader, 1 van je moeder. Aantal verschillende chromosomen noem je n (mens: n = 23)
  • Karyogram
    De 46 chromosomen kunnen netjes geordend worden in een karyogram (chromosoomportret)
  • DNA
    Desoxyribonucleïnezuur, dubbele streng/helix van aan elkaar gekoppelde nucleotiden. Nucleotide bestaat uit: Fosfaatgroep, Desoxyribose (suiker), Stikstofbase (vormen basenparen: Adenine - Thymine, Guanine - Cytosine)
  • Een mens heeft per cel 46 chromosomen, deze chromosomen bestaan uit 2 meter DNA, per cel heeft een mens 3 miljard basenparen, een mens heeft 65.000.000.000.000 cellen, tussen mensen onderling maar 0,1% variatie in hele genoom (Totale set van erfelijke informatie), met chimpansee 2% verschil
  • Celdeling
    1. Voordat een cel kan delen, moet ook de kern delen (mitose) en dus het erfelijke materiaal verdubbelen
    2. Tijdens de celcyclus vindt deze DNA-replicatie plaats
    3. Chromosoom bestaat nu uit: 2 chromatides, 1 centromeer
    4. DNA volgorde (genotype) bepaalt mede het fenotype
    5. DNA bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden (dubbele helix)
    6. DNA is opgevouwen tot chromosomen, deze chromosomen zijn alleen zichtbaar (gespiraliseerd) vlak voor de celdeling
    7. Elke menselijke lichaamscel heeft 23 paar chromosomen (2n = 46)
    8. Een geslachtscel heeft 23 chromosomen (n=23)
    9. 2 geslachtscellen hebben samen 23+23=46 chromosomen
  • Interfase
    De fase tussen twee celdelingen
  • Fasen mitose
    1. profase
    2. metafase
    3. anafase
    4. telofase
    5. cytokinese
  • Bij mitose zijn de dochtercellen die ontstaan gelijk aan elkaar en gelijk aan de oorspronkelijke cel waaruit het ontstond
  • Meiose
    1. Meiose (reductiedeling) vindt plaats met het doel voortplantingscellen (gameten) te vormen. Meiose wordt in M1 en M2 onderverdeeld
    2. 2nn + n n + n + n + n
    3. Bij een vrouw gaan van de 4 eicellen, 3 doodt; slechts eentje wordt ene volwaardige eicel
    4. Bij een man worden alle 4 volwaardige zaadcellen
    5. Meiose 1 bestaat uit de profase 1, metafase 1, anafase 1, telofase 1
    6. Meiose 2 bestaat uit profase 2, metafase 2, anafase 2, telofase 2
  • Moedercellen zijn instaat tot mitose (om hun eigen populatie aan moedercellen instand te houden) en tot meiose (voor de vorming van gameten). Ivm behoud aantal chromosomen per individu is reductiedeling noodzakelijk
  • Ongeslachtelijke voortplanting
    1 ouder, a-seksueel, ontstaan genetisch identieke nakomelingen aan ouder (DNA), voorbeelden: bacteriedeling, knollen en uitlopers bij planten (ook stekken), enkele insecten (wandelende tak, bladluis), ook o.a. enkele salamanders, hagedissen, slangen, de meeste soorten kunnen ook gewoon geslachtelijk voortplanten
  • Voordelen ongeslachtelijke voortplanting
    • 1 ouder nodig, als eigenschap gunstig is alle nakomelingen deze
  • Nadelen ongeslachtelijke voortplanting
    • Alle nakomelingen zelfde eigenschap, kans op uitsterven indien nadelig
  • Geslachtelijke voortplanting
    Seksuele voortplanting, nakomeling krijgt helft genetisch materiaal van beide ouders (zaadcellen en eicellen) recombinatie, nakomelingen uniek, niet altijd fysiek contact man en vrouw (bijv. vissen, planten)
  • Voordeel geslachtelijke voortplanting
    • Ontstaan nieuwe genetische combinaties, soms gunstig
  • Nadeel geslachtelijke voortplanting
    • Ontstaan nieuwe genetische combinaties, ongunstig (ziekte of slechte aanpassing), 2 ouders nodig
  • Charles Darwin (evolutietheorie), demonstratie: nieuwe allelen-combinatie biedt voor en nadelen bij het overleven in een omgeving. Is deze eigenschap gunstig, uitbreiden onder soort. Best aangepaste organisme produceren meeste nakomelingen = natuurlijke selectie
  • Delen van het voortplantingsstelsel van een man met de functies
    • Teelballen (testes): produceren zaadcellen (spermacellen) en testosteron
    • Bijballen: opslag van zaadcellen, in het zure milieu van de bijballen zijn de zaadcellen bewegingloos
    • Balzak (scrotum): huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen, de temperatuur in de balzak is ongeveer 2 °C lager dan die in de buikholte
    • Zaadleiders: vervoeren zaadcellen
    • Zaadblaasjes: produceren basisch vocht dat de zaadcellen activeert
    • Prostaat: produceert vocht met voedingsstoffen voor de zaadcellen
    • Urinebuis: vervoert urine en sperma, sperma bestaat uit zaadcellen met vocht uit de zaadblaasjes en uit de prostaat
    • Penis: brengt sperma in een vagina in, eikel: gevoelig voor seksuele prikkels, voorhuid: huidplooi om de eikel, zwellichamen: bevatten holten die zich met bloed kunnen vullen, waardoor de penis in erectie komt
  • Begrippen om op te zoeken
    • Menstruatie
    • Vruchtbare periode
    • Masturbatie
    • Ovulatie
    • Bevruchtingsmembraan
    • Besnijdenis
  • Voortplantingsorganen en geslachtskenmerken van een man
    • Primaire geslachtskenmerken: van bij de geboorte aanwezig (uitwendig: penis + balzak)
    • Secundaire geslachtskenmerken: puberteit
  • Delen van het voortplantingsstelsel van een vrouw met de functies
    • Eierstokken (ovaria): produceren eicellen, oestrogenen en progesteron, bij de geboorte zijn in de eierstokken reeds alle cellen aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen, eicellen ontwikkelen
  • Prostaat
    Produceert vocht met voedingsstoffen voor de zaadcellen
  • Urinebuis
    Vervoert urine en sperma
  • Sperma
    Bestaat uit zaadcellen met vocht uit de zaadblaasjes en uit de prostaat
  • Penis
    Brengt sperma in een vagina in
  • Eikel
    • Gevoelig voor seksuele prikkels
  • Voorhuid
    • Huidplooi om de eikel
  • Zwellichamen
    • Bevatten holten die zich met bloed kunnen vullen, waardoor de penis in erectie komt
  • Begrippen om op te zoeken
    • Menstruatie
    • Vruchtbare periode
    • Masturbatie
    • Ovulatie
    • Bevruchtingsmembraan
    • Besnijdenis
  • Primaire geslachtskenmerken

    Van bij de geboorte aanwezig (uitwendig: penis + balzak)
  • Secundaire geslachtskenmerken
    Ontstaan tijdens de puberteit
  • Eierstokken (ovaria)

    Produceren eicellen, oestrogenen en progesteron
  • Bij de geboorte zijn in de eierstokken reeds alle cellen aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen
  • Eicellen
    Ontwikkelen zich in follikels
  • Eileiders
    Vervoeren eicellen
  • Baarmoeder (uterus)

    Hierin vindt de ontwikkeling van een embryo plaats
  • Baarmoeder
    • Heeft een dikke gespierde wand, die met slijmvlies is bekleed
  • Vagina (schede)

    • Bij geslachtsgemeenschap (coïtus) komt hierin het sperma terecht
    • Bij menstruatie wordt een deel van het baarmoederslijmvlies via de vagina verwijderd
    • Bij de geboorte komt het kind via de vagina ter wereld
  • Clitoris (kittelaar)

    • Gevoelig voor seksuele prikkels