Latijn - voc. 961-980

Cards (20)

  • laetus
    ~a, ~um
    vrolijk
  • finis
    finis m.
    de grens; het einde; het doel
  • vestis
    vestis v.
    de kleding
  • opes
    opum v. mv.
    de rijkdom; de invloed
  • crimen
    criminis o.
    de aanklacht; de misdaad
  • ius
    iuris o.
    het recht
  • latus
    lateris o.
    de zijde
  • incolumis
    ~, incolume; incolumis
    ongedeerd
  • levis
    ~, leve; levis
    licht
  • nobilis
    ~, nobile; nobilis
    adellijk; beroemd
  • praesens
    ~, ~; praesentis
    aanwezig
  • complures
    ~, complura; complurium
    meerdere
  • memorare
    ~o
    vermelden
  • portare
    ~o
    dragen
  • praestare
    ~o
    [praestiti, praestatum]
    geven; tonen
  • delere
    ~eo
    [delevi, deletum]
    vernielen
  • sustinere
    ~eo
    [sustinui, sustentum]
    omhooghouden; tegenhouden; uithouden
  • condere
    ~o
    [condidi, conditum]
    stichten; opbergen
  • consuescere
    ~o
    [consuevi, consuetum]
    gewoon worden
  • defendere
    ~o
    [defendi, defensum]
    afweren; verdedigen