Eigenschappen die je van je ouders hebt geërfd, zoals haarkleur, oogkleur, huidskleur en bepaalde gezondheidskenmerken
Genen
Kleine stukjes DNA (deoxyribonucleinezuur) die op chromosomen zitten, die weer in de kern van elke cel zitten, en informatie bevatten over hoe het lichaam moet functioneren
Genotype
De totale genetische informatie van iemand, dus alle genen die het DNA bevat
Fenotype
Een verzameling van alle waarneembare eigenschappen van een individu, zoals uiterlijke kenmerken, bepaald door de genen die tot uiting komen (genexpressie) en milieufactoren
Het verschil tussen genotype en fenotype: Genotype verandert niet, het zijn je genen. Fenotype verandert wel, het is je uiterlijk.
Autosomen
Alle chromosomen die niet geslachtsgebonden zijn, mensen hebben 22 paar van deze chromosomen
Geslachtschromosomen
Chromosomen die het geslacht van een individu bepalen, bij mensen X-chromosomen en Y-chromosomen
Locus
De specifieke plaats van een gen op een chromosoom
Allelen
Varianten van een gen, er kunnen verschillende allelen zijn voor een bepaalde eigenschap
Homozygoot
Wanneer iemand twee dezelfde allelen heeft
Heterozygoot
Wanneer iemand twee verschillende allelen heeft
Dominant allel
Het allel dat tot uiting komt bij een heterozygoot individu
Recessief allel
Het allel dat niet tot uiting komt bij een heterozygoot individu