Verteringsstelsel

Cards (26)

  • Spijsvertering
    1. Voedsel wordt gekauwd en vermengd met speeksel in de mond
    2. Voedsel gaat door naar de slokdarm en maag
    3. In de maag wordt voedsel gemengd met maagzuur en spijsverteringsenzymen
    4. In de dunne darm komen enzymen uit de alvleesklier en gal uit de galblaas bij het voedsel
    5. Voedingsstoffen worden opgenomen in de bloedbaan
    6. Onverteerbaar materiaal gaat naar de dikke darm, waar water wordt geabsorbeerd en ontlasting wordt gevormd
  • Speeksel
    Bevat enzymen die helpen bij de afbraak van zetmeel
  • Maagzuur en spijsverteringsenzymen
    Helpen bij de verdere afbraak van voedsel
  • Enzymen uit de alvleesklier en gal uit de galblaas
    Helpen bij de afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten, zodat ze kunnen worden opgenomen door het lichaam
  • Belangrijke verteringsklieren
    • Alvleesklier
    • Lever
    • Speekselklieren
    • Maagsapklieren
  • Alvleesklier
    • Produceert enzymen die helpen bij de afbraak van koolhydraten, vetten en eiwitten in de dunne darm
    • Produceert insuline en glucagon, hormonen die de bloedsuikerspiegel reguleren
  • Lever
    • Produceert gal, een stof die wordt opgeslagen in de galblaas en helpt bij de vertering en opname van vetten in de dunne darm
  • Speekselklieren
    • Produceren speeksel, dat enzymen bevat die helpen bij de afbraak van zetmeel
  • Maagsapklieren
    • Produceren maagzuur en spijsverteringsenzymen
    • Maagzuur helpt bij het afbreken van voedsel en het doden van bacteriën
    • Enzymen helpen bij de afbraak van eiwitten
  • Belangrijke organen in het verteringsstelsel
    • Mond
    • Slokdarm
    • Maag
    • Alvleesklier
    • Galblaas
    • Dunne darm
    • Dikke darm
    • Lever
  • Verteringskanaal
    1. Mond
    2. Slokdarm
    3. Maag
    4. Twaalfvingerige darm
    5. Dunne darm
    6. Dikke darm
    7. Endeldarm
    8. Anus
  • Vertering
    Het afbreken van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen kunnen in verteringsproducten die wel door de darmwand heen kunnen en in het bloed kunnen worden opgenomen
  • Voedingsstoffen die worden verteerd
    • Eiwitten
    • De meeste koolhydraten (bijv. suikers en zetmeel)
    • Vetten
  • Voedingsstoffen die niet hoeven te worden verteerd
    • Glucose
    • Mineralen
    • Vitaminen
    • Water
  • Organen voor vertering
    • Mondholte
    • Keelholte
    • Slokdarm
  • Mondholte
    • Gebit
    • Speekselklieren
  • Functie gebit
    Het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen), zodat je het beter kunt doorslikken. Ook vergroot je de oppervlakte van het voedsel, zodat enzymen op een grotere oppervlakte kunnen inwerken
  • Functie speekselklieren
    Speeksel produceren
  • Functie tong

    Voedsel van de mondholte naar de keelholte duwen
  • Functie huig
    De neusholte afsluiten als je slikt
  • Functie strotklepje
    De luchtpijp afsluiten als je slikt
  • Functie slokdarm
    Het voedsel verplaatsen van de keelholte naar de maag (door peristaltische bewegingen)
  • Gal
    Bevat geen enzym. Functie: vetten emulgreren (grote vetdruppels verdelen in kleine vetdruppeltjes. Gal vergroot de oppervlakte van vetten, zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor enzymen
  • Maagsap
    Bestaat o.a. uit water, maagzuur en een enzym. Functie maagzuur (lage pH): bacteriën in het voedsel doden
  • darmperistaltiek = het afwisselend samentrekken van kring- en lengtespieren.
  • de voedingsvezels in plantaardige voedingsmiddelen prikkelen de spieren van de wand van je darmkanaal, vooral in de dikke darm. Hierdoor wordt de darmperistaltiek gestimuleerd en verloopt de stoelgang (het poepen) goed