Save
Biologie A1
Save
Share
Learn
Content
Leaderboard
Learn
Created by
nez
Visit profile
Cards (50)
Organismen worden verdeeld in 4 rijken :
planten
,
dieren
,
schimmels
en
bacterien
Alle levende organismen bestaan uit
cellen
, de cel is de kleinste bouwsteen
Cel bestaat uit
cytoplasma
en een
celkern
, een cel bevat alle erfelijke informatie
Eencellig organisme zonder celkern -->
prokaryoot
Plasmiden
--> stuk DNA dat codeert voor extra eigenschappen
Organisme waarvan de cellen wel een celkern bezitten -->
eurkaryoten
Organellen
--> deel van een cel met een specifieke bouw en functie
In de celkern bevindt zich :
chromosomen
, bevat een deel van het erfelijk materiaal van een
organsime
en bestaat uit DNA en eiwitten
Endoplasmatisch retilicum --> netwerk van membranen die eiwitten
opslaan
en
transporteren
en ribosomen
herbergen
Mitochrondien --> zorgen voor de
afbraak
van
glucose
moleculen hierbij komt energie vrij (ATP)
Lysosoom --> onderdeel van een cel dat
enzymen
bevat
Plastide --> zorgt voor de
productie
en
opslag
van belangerijke stoffen
Plastiden :
kleurstofkorrels
,
zetmeelkorrels
en
bladgroenkorrels
Een bacterie bestaat uit
1
cel, geen
celkern
dus een
prokaryoot
Bacterien planten zich door -->
celdeling
Virussen -->
injecteren
het erfelijk materiaal van een levende cel
Virus kan leiden tot --> ziekte bij
gastheer
Het menselijk lichaam kan virussen onschadelijk maken met -->
antistoffen
, een virus ziekte is niet te bestrijden met
antibiotica
--> alleen
bacterien
Homeostase
--> het constant houden van het interne milieu
Receptoren
= eiwitten die signalen van binnen of buiten een cel kunnen waarnemen
semi-permeabel
laat water en kleine moleculen door, maar geen grote moleculen of opgeloste stoffen
permeabel membraan =
volledig doorlaatbaar
Passief transport = kost
geen
energie, gaat met de
concentratieverval
mee
actief transport = energie voor nodig (ATP) want,
tegen
het concentratieverval in door middel van
osmose
en
difussie
Difussie
= het verspreiden van opgeloste stoffen van een plek met
hoge
concentratie naar een plek met
lagere
concentratie
Osmose
= diffusie van
water
dooe een
semi-permeabel
membraan, dus allen water en geen opgeloste stoffen
Osmotische druk onstaat wanneer --> de concentratie opgeloste stoffen in een cel
hoger
is dan de omgeving waarin een cel zich bevindt
De druk van het cytoplasma op de celwand wordt :
turgor
genoemd
hypertoon -->
hogere
osmotische waarde
hypotoon -->
lagere
osmotische waarde
isotoon -->
gelijke
osmotische waarde
Wanneer de osmotische waarde van de omgeving
hoger
is zal water de cel verlaten
Actief transport =
kost energie
, vindt plaats doormiddel van
transporteiwitten
endocytose = transport van
buiten
de cel naar
binnen
de cel waarbij de cel stoffen opneemt
exocytose = van
binnen
de cel naar
buiten
de cel
Alle chemische processen in de cellen van een organisme :
stofwisseling
assimilatie =
aanmaak
reacties,
kost
energie
dissimilatie =
afbraak
reacties, komt energie
vrij
Voortgezette assimilatie = worden
grotere
moleculen gebouwd uit
glucose
en andere stoffen
Voortgezette assimilatie -->
kost
energie
See all 50 cards