osteologie

Cards (25)

  • alle beenderen samen vormen het benige skelet.
  • het passieve bewegingsapparaat zijn de gewrichten en alle beenderen samen
  • bewegingen ontstaan met behulp van het actieve bewegingsapparaat = de spieren
  • axiaal skelet bevat de wervelkolom, de schedel en de borstkas
  • het aanhangend skelet bevat alle delen die aan het axiaal skelet hangen vb: schoudergordel, bovenste ledematen
  • het grootste bot uit het menselijk lichaam is het dijbeen
  • het kleinste bod van het lichaam is de stijgbeugel
  • het skelet zorgt voor steun, vorm en beschermd tegen beschadiging van buitenaf
  • schedel beschermt de hersenen, de ogen en het binnen- en middenoor
  • de ribbenkas beschermt de longen, het hart en belangrijke bloedvaten
  • het sleutelbeen en schouderblad beschermen de schouder
  • lange beenderen of pijpenbeenderen = femur
  • korte beenderen = metacarpalen
  • platte beenderen= scapula, costae
  • pneumatische beenderen = maxilla
  • de aanmaak van de bloedcellen gebeurd in de lange beenderen
  • lang been bestaat uit een centrale schaft of diafyse
  • beide gewrichtsuiteinde of epifyse
  • schaft van een lang been is opgebouwd uit een compact beenmanchet die naar het midden van het bot overgaat in spongieus bot. Midden in de schaft van een lang been bevindt zich het beenmerg
  • gewrichtsuiteinden bestaan uit een spongieus been dat is omgeven door een dun laagje compact been
  • in de spleten van spongieus bot zit rood beenmerg wat het belangrijkste bloedvormige orgaan van de mens is
  • gewrichtsvlakken zijn bekleed met hyalien kraakbeen dat zorgt voor dat gewrichtsuiteinden van de beenderen soepel ten opzicht van elkaar kunnen bewegen
  • aan de buitenzijde is het been omgeven door beenvlies of periosteum het heeft een voedende functie en speelt een rol in bescherming en herstel van het bot.
  • ononderbroken verbindingen zijn weinig of niet beweeglijk vb: bindweefselverbindingen = schedelnaden , kraakbeenverbinding = tussen ribben en borstbeen en symfyse = tussen schaambeenderen
  • de gewrichten die wel beweeglijk zijn zijn : scharniergewricht = elleboog, zadelgewricht = tussen duim en middenhand en kogelgewricht = schouder of heup