Mots-clés

Cards (15)

  • Le bandage

    Het verband
  • Le comprimé

    De pil
  • Le corps
    het lichaam
  • Le docteur 

    De dokter
  • L’infirmier , l’infirmière
    De verpleger , de verpleegster
  • Le médicament antidouleur
    De pijnstiller
  • La pommade

    De zalf
  • Avoir mal à (+ partie du corps)

    Pijn hebben aan (+ lichaamsdeel)
  • bouger
    Bewegen
  • Examiner
    Onderzoeken
  • Lever
    Opheffen
  • de blesser à ( + partie du corps)

    Zich kwetsen aan ( + lichaamsdeel)
  • se casser ( + partie du corps)

    (lichaamsdeel) breken
  • Se couper
    Such snijden
  • Tousser
    hoesten