nederlands

Cards (16)

  • de associatie
    de verbinding
  • concluderen

    besluiten
  • contrasteren
    verschillen
  • expliciet

    nadrukkelijk
  • impliciet
    niet duidelijk
  • de interpretatie
    uitleg
  • motiveren
    het enthousiast maken
  • de nuance
    klein detail, de verfijning
  • ombuigen tot
    wijzigen
  • pleiten
    betogen, verdedigen
  • situeren
    plaatsen, oriënteren
  • zich toespitsen op
    zich concentreren op
  • de variatie
    afwisseling
  • vereisen
    nodig hebben, vragen om
  • effectief
    doeltreffend, het werkt, efficiënt
  • kampen (met)
    last hebben van iets, worstelen