Voorplanting

Cards (50)

  • Voortplanting bij de mens

    Mensen planten zich geslachtelijk voort. Wil zeggen dat de kernen van twee geslachtscellen versmelten (bevruchting). Er ontstaat een bevruchte eicel die kan uitgroeien tot een nieuw individu
  • Chromosomen
    Komen in celkernen in paren voor. Nieuwe cellen ontstaan door gewone celdeling (mitose). Hierbij heeft elke dochtercel evenveel chromosomen als de moedercel. Zo ontstaan bij een mens telkens cellen met 46 chromosomen. We noemen deze cellen lichaamscellen
  • Doel van mitose

    Vorming van nieuwe cellen voor groei, vervanging en herstel
  • Reductiedeling (meiose)

    Bij de vorming van geslachtscellen in de eierstokken en teelballen vindt reductiedeling plaats. Reductie betekent vermindering. Bij een reductiedeling bevatten de dochtercellen slechts één chromosoom van elk chromosoompaar
  • Doel van meiose

    Vorming van geslachtscellen
  • Levensfasen van de mens
    • Baby van 0 tot 1 ½ jaar
    • Peuter van 1 ½ tot 4 jaar
    • Kleuter van 4 tot 6 jaar
    • Schoolkind van 6 tot 12 jaar
    • Puber van 12 tot 16 jaar
    • Adolescent van 16 tot 21 jaar
    • Volwassene van 21 jaar tot 65 jaar
    • Bejaarde boven 65 jaar
  • Bevruchting
    Kernen van 2 geslachtaut versmelten
  • Mitose
    Gewone celdeling
  • Meiose
    Reductiedeling, vorming van geslachtscellen
  • Primaire geslachtskenmerken zijn vanaf de geboorte aanwezig
  • Mannelijke primaire geslachtskenmerken

    • Penis, teelballen (of testes), bijballen, balzak (of scrotum), zaadleider, zaadblaasjes, prostaat, eikel, voorhuid
  • Vrouwelijke primaire geslachtskenmerken
    • Schaamheuvel (of venusheuvel), grote en kleine schaamlippen, vagina (of schede), eierstokken (of ovaria), eileiders, baarmoeder (of uterus), clitoris (of kittelaar)
  • Secundaire geslachtskenmerken komen pas in de puberteit tevoorschijn o.i.v. geslachtshormonen die geproduceerd worden door de teelballen. Dit wordt beïnvloed door de hypofyse
  • In de puberteit verander je lichamelijk, geestelijk en sociaal
  • De mens groeit tot ongeveer 18 jaar in de lengte. De groei is het snelst in de eerste levensjaren en in de puberteit (groeispurt)
  • Mannelijke secundaire geslachtskenmerken
    • Bredere borstkas en schouders
    • Baardgroei en haargroei rond de geslachtsorganen, in de oksels en vaak ook op de borst
    • Zwaardere stem
    • Vruchtbaarheid (zaadlozingen)
  • Vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken
    • Bredere heupen en een dikkere onderhuidse vetlaag
    • Haargroei rond de geslachtsorganen en in de oksels
    • borstontwikkeling
    • Vruchtbaarheid (menstruatiecyclus)
  • Teelballen
    Produceren van spermacellen en van het mannelijk geslachtshormoon. Bij de productie van spermacellen vindt reductiedeling plaats
  • Bijballen
    Tijdelijk opslaan van spermacellen
  • Balzak
    Huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen. Het hangt onder de romp, waardoor er een lagere temperatuur is dan de buikholte. Dit is een gunstige temperatuur voor de ontwikkeling en vorming van spermacellen
  • Zaadleiders
    Vervoeren van spermacellen
  • Zaadblaasjes
    Vocht toevoegen aan spermacellen waardoor deze beter gaan bewegen
  • Prostaat
    Vocht met voedingsstoffen toevoegen aan spermacellen
  • Urinebuis
    Vervoeren van urine en sperma
  • Sperma
    Bestaat uit spermacellen met vocht uit de zaadblaasjes en uit de prostaat
  • Penis
    Inbrengen van sperma in een vagina. Zwellichamen brengen de penis in erectie. Eikel is gevoelig voor seksuele prikkels. Voorhuid is een huidplooi om de eikel
  • Voorhuid
    Kan om religieuze, hygiënische en medische redenen worden verwijderd (=besnijdenis)
  • Zaadlozing
    Komt met schokken uit de penis. Kan een lekker gevoel geven (orgasme of klaarkomen). Kan plaatsvinden bij geslachtsgemeenschap, door zelfbevrediging (masturbatie) of in de slaap (een 'natte droom')
  • Eierstokken
    Produceren van eicellen en van het vrouwelijk geslachtshormoon. Bij de productie van eicellen vindt reductiedeling plaats. Bij de geboorte zijn in de eierstokken reeds alle cellen aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen
  • Eicellen
    Ontwikkelen zich in follikels
  • Trechters
    Opvangen van eicellen die uit de eierstokken vrijkomen
  • Eileiders
    Vervoeren van eicellen
  • Baarmoeder
    Hierin vindt de ontwikkeling van een embryo plaats. De baarmoeder heeft een dikke, gespierde wand, die met slijmvlies is bekleed
  • Vagina
    1. Hierin komt sperma bij geslachtsgemeenschap terecht. 2. voor het verwijderen van menstruatiebloed (=bloed, slijm en stukjes baarmoederslijmvlies). 3. voor de geboorte van het kindje
  • Clitoris
    Is een knobbelvormig orgaantje, voorin tussen de kleine schaamlippen. Het is gevoelig voor seksuele prikkels
  • Kleine schaamlippen

    Produceren van slijm, waardoor de toegang tot de vagina glad wordt
  • Grote schaamlippen

    Liggen om de kleine schaamlippen heen
  • Maagdenvlies
    Sluit de vagina gedeeltelijk af
  • Verschillen tussen spermacellen en eicellen

    • Spermacel: 1. erg klein, 2. kan zelf bewegen, 3. bevat geen reserve voedsel, 4. per zaadlozing komt er een groot aantal vrij
    • Eicel: 1. in verhouding groter, 2. kan niet zelf bewegen, 3. bevat veel reserve voedsel, 4. meestal komt één eicel per vier weken vrij (ovulatie)
  • Geslachtshormonen
    Stoffen die via het bloed invloed uitoefenen op de geslachtelijke ontwikkeling