Nu wil zij niet meer: jij ook, machteloze, wil niet meer en loop haar niet steeds achterna die jou ontvlucht, en leef niet ongelukkig, maar verdraag het met een koppige geest, volhard.
Vaarwel, meisje, Catullus volhardt al en hij zal je niet terug opzoeken en hij zal je niet vragen tegen je zin.
Maar jij zal verdriet hebben, als je niet gevraagd wordt, rampzalige, wee jou, welk leven staat jou te wachten? Wie zal je nu benaderen? Voor wie zal jij mooi schijnen? Wie zal jij kussen? In wiens lippen zal jij bijten? Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten.