T6 B2 het oog

Cards (9)

  • Beeldvorming
    > Het beeld dat je waarneemt valt op je netvlies (verkleind en omgekeerd)
    >De impulsen die in je netvlies ontstaan, worden naar de gezichtscentra in de hersenen gestuurd.
  • Gezichtscentra van de hersenen
    >Verwerkende waargenomen impulsen zoals je de ze 'normaal' ziet → rechtopstaand en in het juiste formaat
  • Accommodatie van een lens

    >Als je naar een verweg liggend object kijkt is je lens plat →Je kringspieren zijn niet heel erg gespannen
    >Als je naar een dichtbij liggend object lijkt is je lens bol→Je kringspieren zijn wel gespannen
  • Accommoderen
    Wanneer je Iens platter of boller wordt
  • Kringspieren
    >Accommodatiespieren
    >De spieren die de mogelijkheid hebben om de lens platter of boller te maken
  • Platte lens

    >Als je iets van verweg bekijkt
    >Is gespannen
  • Bolle lens
    >Wanneer je iets van dichtbij bekijkt
    >Is ontspannen
  • Lichtbreking door +/- lenzen
    >Bolle of positieve lenzen
    •Zijn in het midden dikker dan aan de randen en buigen de lichtstralen naar elkaar toe → Convergeren
    •Hoe boller hoe kleiner de afstand tussen de as van de Lens en het brandpunt
    >Holle of negatieve lenzen
    •Zijn in het midden minder dun dan aan de randen en sprei den het licht → Divergeren
    •Het brandpunt Iigt voor de lens
  • Oogafwijkingen
    >Bijziend (slecht van ver af)
    •Een te lange oogbol→ Holle lenzen (-)
    •Het hoornvlies of de lens breken de lichtstralen te sterk
    >Verziend (slecht van dichtbij)
    •Een te korte oogbol→Bolle lenzen (+)
    •Het hoornvlies of de las breken de lichtstralen niet voldoende