De kruising tussen 2 heterozygoten, afkomstig van homozygote ouders die in 1 kenmerk verschillen, geeft nakomelingen met een verschillend fenotype. De aantallen van iedere soort komen voor in een constante getalverhouding: 3-1 in geval van een dominant kenmerk (75% met het dominante fenotype, 25% met het recessieve), 1-2-1 in geval van een even sterk kenmerk (25% kenmerk A, 50% tussenvorm, 25% kenmerk B)