Bevatten DNA met genen (= stukjes DNA) die de instructie geven voor de ontwikkeling van eiwitten
Elke cel heeft 23 chromosomenparen
Elke helft van een chromosomenpaar bevat hetzelfde soort informatie op dezelfde plaats (gen), de invulling daarvan is een allel
Mitose
1. Gewone celdeling voor groei en celvernieuwing
2. Tijdelijk kopiëren van 46 naar 92 chromosomen
3. Splitsing waardoor identieke cellen ontstaan
Meiose
1. Reductiedeling voor het maken van geslachtscellen met slechts 23 chromosomen
2. Halveren van het erfelijke materiaal
DNA
De draden waaruit chromosomen zijn opgebouwd, ziet eruit als een spiraalvormige touwladder met honderden miljoenen sporten
Gen
Een stukje van de DNA-touwladder met een uniekecode die aangeeft welke specifiekeeiwitten moeten worden gemaakt
Geslachtelijke kenmerken
X of Y
Van eicel + zaadcel tot kind
2 soorten celdelingen
Hoe is dat erfelijke materiaal nu gestructureerd?
Chromosomen
DNA = de draden waaruit chromosomen zijn opgebouwd
Basen
A, C, G en T
Gen
Bevat een unieke code die aangeven welke specifieke eiwitten moeten worden aangemaakt
Omzetting van genen naar lichaamseigenschappen
DNA → RNA → ribosomen → aminozuren → eiwitten
Psychosocialeidentiteitstheorie
Ontwikkelingstheorie van Erikson
RNA
Kopie van DNA
Cognitieve ontwikkelingstheorie
Ontwikkelingstheorie van Piaget
Ribosomen
Lezen code af in groepjes van 3
Miet Craeynest is in de leer geweest bij Anna Freud en wordt daarom gezien als een 'neofreudiaan'
Miet Craeynest is voor het naziregime gevlucht naar Amerika, waar ze kinderpsychotherapeut is geworden
Psychosociale identiteitstheorie van Erikson
Constructieve rol van het Ego
Belang van de sociale omgeving
Positieve betekenis van crisissen
Een levenslang ontwikkelingsproces
Erikson vs Freud
Erikson ziet het Ego als zeer constructief, terwijl Freud het Ego ziet als defensief en ten dienste van het Es
Egopsychologie
Theorie waarin het Ego zorgt voor harmonie tussen innerlijke psychische conflicten en sociale spanningen, leidend tot een psycho-sociale identiteit
Egosterkte
Mate waarin een individu in staat is om met innerlijke conflicten om te gaan
Aminozuren
Bouwstenen van eiwitten
Eriksons 8 levensfasen
Oraal-sensorisch stadium
Anaal-musculair stadium
Locomotorisch-genitaal stadium
Latentiestadium
Jeugdperiode
Jongvolwassenheid
Middenvolwassenheid
Laatvolwassenheid
Polygene overerving
Invloed van meerdere genen die elkaar kunnen versterken of verhinderen
Kernconflict
Crisis in elke levensfase met een positieve en negatieve pool, waarvan de uitkomstafhankelijk is van Egosterkte en socialesteun
Mutaties
Blijvende structurele veranderingen in het erfelijke materiaal
Epigenetisch
Ontwikkeling volgens een vast, erfelijkvoorgeprogrammeerdbasisschema, waarbij de concrete invulling wordt beïnvloed door sociale en culturele context
Eriksons theorie heeft pluspunten zoals een positievekijk op ontwikkeling, belang van sociale omgeving, en bruikbaarheid in therapie, maar ook beperkingen zoals vragen over universelegeldigheid en moeilijketoepasbaarheid
Epigenetica
De werking van bepaaldegenen wordt slechts tijdelijk onderdrukt of uitgeschakeld
Cognitieve ontwikkelingstheorie
Theorie van Piaget gericht op de ontwikkeling van het denken
Genotype
De verzameling van alle erfelijke informatie
Cognitieve structuren
Cognitieve schema's, de 'software' in de hersenen die aan de basis liggen van intelligentie
Fenotype
De verzameling van alle waarneembare eigenschappen