Fysica thema 3

Cards (102)

  • Druk
    Maat voor indrukking
  • Druk
    • Neemt toe met toenemende krachtgrootte
    • Neemt af met toenemende grootte van het contactoppervlak
  • Druk
    p = F/A
  • Druk is een scalaire grootheid
  • SI-eenheid van druk
    Pascal (Pa = N/m²)
  • 1 Pa = 1 N/m²
  • Hulpeenheden van druk
    • Hectopascal (hPa = 10² Pa)
    • Kilopascal (kPa = 10³ Pa)
  • Kracht F uitgeoefend op oppervlak A
    Oppervlak wordt ingedrukt
  • Drukkracht en druk zijn verschillend
  • De SI-eenheid van druk is de pascal
  • Om een druk van 1 pascal te bekomen, oefen je een kracht van 1 N uit op een oppervlakte van 1 m²
  • 1 hPa = 110² Pa
  • 1 kPa = 110³ Pa
  • Drukkracht
    De kracht die uitgeoefend wordt op een oppervlak
  • Druk
    Het statisch effect dat het gevolg is van een drukkracht
  • De grootte van de drukkracht wordt verdeeld over het contactoppervlak
  • De grootte van het contactoppervlak bepaalt het statisch effect van de uitgeoefende drukkracht
  • Bij een klein contactoppervlak is het effect groot, er ontstaat een grote druk
  • Bij een groot contactoppervlak is het effect klein, er ontstaat een kleine druk
  • Druk in een gas ontstaat door de botsingen van de gasdeeltjes tegen de wanden
  • 1 bar = 1 ∙ 10⁵ Pa
  • 1 mbar = 1 ∙ 10⁻³ bar = 1 ∙ 10² Pa = 1 hPa
  • De druk in een pas gevulde gasfles kan oplopen tot 300 bar = 30,0 MPa
  • In het menselijk lichaam ontstaat een gasdruk in de ademhalingsorganen, die schommelt rond de 1 bar
  • Oppompen fietsband

    Druk in band neemt toe
  • Hoe hoger de temperatuur, hoe meer botsingen en hoe groter de druk
  • De gemiddelde snelheid van de deeltjes is evenredig met de wortel uit de absolute temperatuur
  • Als de temperatuur stijgt, stijgt de druk en kan de spuitbus ontploffen
  • Als de temperatuur –273,15 °C is, bewegen de deeltjes niet meer. Ze kunnen niet meer botsen tegen de wanden. De druk is nul.
  • Absolute nulpunt
    Het punt waarbij de druk nul is
  • Kelvinschaal

    Temperatuurschaal ten opzichte van het absolute nulpunt
  • Bij –273,15 °C bewegen deeltjes niet. De gasdruk is nul. Dat is het absolute nulpunt.
  • Atmosferische druk ontstaat door de lucht die zich rondom de aarde bevindt. Het gewicht van de bovenliggende luchtdeeltjes bepaalt de grootte van de atmosferische druk.
  • De atmosferische druk op de Mount Everest is kleiner dan op zeeniveau.
  • De grootte van de atmosferische druk wordt bepaald door de luchtkolom die zich boven die plaats bevindt.
  • Relatieve druk
    De gasdruk in vergelijking met een andere gasdruk.
  • Overdruk
    De gasdruk is groter dan de druk in de omgeving. De relatieve druk is positief.
  • Onderdruk
    De gasdruk is kleiner dan de druk in de omgeving. De relatieve druk is negatief.
  • Als er een over- of onderdruk is in een systeem en de verbinding open is, ontstaat er stroming.
  • In een stofzuiger (Engels: vacuum cleaner) wordt een grote onderdruk gecreëerd, waardoor je voorwerpen kunt optillen.