Cards (2)

  • vb
    -->'Kurt heeft een nieuwe auto gekocht in de garage.'-->'Kurt heeft heel snel een nieuwe auto gekocht.'--> 'Gisteren heeft Kurt een nieuwe auto gekocht.'--> 'Kurt heeft een nieuwe auto gekocht met zijn spaargeld.'
  • vb
    Karel fietst graag. Hij rijdt naar zijn ouders. Hij fietst zo snel hij kan.