Hoofdstuk 1

Cards (23)

  • Drempelwaarde
    Minimale sterkte van een prikkel die effect heeft
  • Antropomorfisme
    Toeschrijven van menselijke gevoelens en beweegredenen aan dieren
  • Inwendige factoren
    Motiverende factoren die de kans bepalen dat een bepaald gedrag wordt uitgevoerd. Voorbeeld: honger en dorst
  • Supranormale prikkel / supernormale prikkel

    Prikkel die effectiever is bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan de normale sleutelprikkel. Voorbeeld: Een potlood met een rode vlek veroorzaakt een sterke pikgedrag bij meeuwenjongen dan de rode snavelvlek van een ouder
  • Sleutelprikkel
    Prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. De rode snavelvlek bij meeuwen is de sleutelprikkel voor het pikgedrag van de jongen
  • Gevoelige periode
    Periode, waarin een bepaald gedrag gemakkelijk kan worden aangeleerd
  • Respons
    Reactie van spieren of klieren
  • Aangeboren
    Vanaf de geboorte aanwezig
  • Aangeleerd
    Door leren verkregen
  • Conflictgedrag
    Gedrag dat optreedt bij een innerlijk conflict tussen twee gedragssystemen
  • Conflictgedrag
    • Ambivalent gedrag
    • Overspronggedrag
    • Omgericht gedrag
  • Ambivalent gedrag
    Een voorbeeld van conflictgedrag. Gedrag dat is samengesteld uit handelingen van twee of meer gedragssystemen. Voorbeeld: De dreighouding van een stekelbaarsmannetje (aanvallen en vluchten)
  • Overspronggedrag
    Een voorbeeld van conflictgedrag. Bij een conflict tussen twee gedragssystemen wordt gedrag uit een derde gedragssysteem vertoond. Voorbeeld: Zandhappen (nestbouwgedrag) door een stekelbaarsmannetje bij het dreigen
  • Omgericht gedrag
    Een voorbeeld van conflictgedrag. Conflictgedrag waarbij de agressie wordt gericht op iets anders dan de soortgenoot. Grastrekken door een zilvermeeuw bij het verdedigen van zijn territorium . Of een mens slaat met zijn vuist op tafel i.p.v. tegen een tegenstander
  • Leervormen
    • Klassieke conditionering
    • Operant conditionering
    • Inprenting
    • Gewenning (habituatie)
    • Imitatie (nabootsing)
    • Inzicht
    • Trial and Error
    • Spelen
  • Klassieke conditionering

    Leren door een toevallige prikkel te koppelen aan een andere prikkel
  • Operant conditionering
    Een leerprocestype. Een bepaald gedrag wordt geleerd door 'beloning' of 'straf'. Voorbeelden: Trial and error, Dresseren, Geconditioneerde reflex
  • Inprenting
    Een leerprocestype. Iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de gevoelige periode). Bij mensen is deze periode tot 1 1/2 jaar. Voorbeeld: Het leren herkennen van ouders of soortgenoten bij veel diersoorten
  • Gewenning (habituatie)

    Een leerprocestype. Een bepaalde reactie op een prikkel wordt afgeleerd bij herhaling van die prikkel. Voorbeeld: Een muis reageert niet meer op een hard geluid na herhaaldelijke toediening van dat geluid
  • Imitatie (nabootsing)
    Een leerprocestype. Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen. Voorbeeld: Jonge vogels leren de soortspecifieke zang van oudere soortgenoten
  • Inzicht
    Een leerprocestype. In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren. Voorbeeld: Een aap leert kisten op elkaar te stapelen om bij hoog hangende bananen te kunnen komen
  • Trial and Error
    Een leerprocestype. Een vorm van conditionering waarbij een dier proefondervindelijk leert. Voorbeeld: Een insectenetende vogel vermijdt alle zwart-oranje gekleurde rupsen, na enkele keren de vieze smaak van een zwart-oranje rups te hebben geproefd
  • Spelen
    Leren door te spelen met bijv. soortgenoten