Biologie paragraaf 3, 4 en 6

Cards (41)

  • Zenuwstelsel
    1. Impulsen doorgeven aan het centraal zenuwstelsel
    2. Impulsen naar de spieren
  • Zenuwcellen
    Speciale cellen die impulsen doorgeven, zijn heel lang
  • Typen zenuwcellen
    • Gevoelszenuwcellen
    • Schakelzenuwcellen
    • Bewegingszenuwcellen
  • Gevoelszenuwcellen
    Ontvangen impulsen van zintuigcellen en geven deze door aan schakelzenuwcellen
  • Schakelzenuwcellen
    • Ontvangen impulsen van gevoelszenuwcellen en geven deze door aan andere zenuwcellen
    • Geven impulsen door naar de juiste plaats in het zenuwstelsel
  • Bewegingszenuwcellen
    Ontvangen impulsen van schakelzenuwcellen en geven deze door aan spiercellen
  • Reflex
    1. Prikkel
    2. Zintuigcellen
    3. Impuls
    4. Gevoelszenuwcellen
    5. Schakelzenuwcellen
    6. Bewegingszenuwcellen
    7. Impuls
    8. Spiervezels
    9. Actie
    10. Naar de hersenen
  • Schakelcellen zitten vaak in het ruggenmerg
  • Reflex
    • Automatische en snelle reactie
    • Beschermt tegen verwondingen
    • Werkt anders dan normale reactie
  • Bewuste reactie
    1. Prikkel
    2. Zintuig
    3. Impuls
    4. Gevoelszenuwcellen
    5. Schakelcellen
    6. Hersenen
    7. Schakelcellen
    8. Bewegingszenuwcellen
    9. Spieren
    10. Actie
  • Je ogen helpen met veel dingen
  • Je ziet zodra er genoeg licht is en je ogen open zijn
  • Je reageert op zien bewust of onbewust, niet alleen met je ogen maar ook met je hersenen
  • Zien
    1. Licht valt op lichtgevoelige zintuigcellen in je oog
    2. Zintuigcellen zetten lichtprikkels om in impulsen
    3. Impulsen worden doorgegeven aan de oogzenuw
    4. Impulsen komen terecht in de hersenen
    5. Hersenen ontvangen en verwerken impuls en maken er een beeld van
  • Delen aan de buitenkant van de oogbol
    • Het harde oogvlies
    • Het hoornvlies
    • Oogspieren
    • De oogzenuw
  • Vaatvlies
    • Zit aan de binnenkant van het harde oogvlies
    • Bloedvaatjes in het vaatvlies zorgen voor voeding van het oog
  • Pupil
    Ronde opening midden in de iris waar licht het oog binnenvalt
  • Iris
    • Zit aan de voorkant van het oog
    • Het gekleurde deel van het vaatvlies dat de oogkleur bepaalt
    • Regelt dat de pupil groter en kleiner wordt om meer of minder licht in het oog te laten
  • Ooglens
    • Doorzichtige schijf
    • Zorgt samen met het hoornvlies voor een scherp beeld op het netvlies
  • Accommodatie
    1. Kringspier in het oog spant aan en ontspant
    2. Verandert de vorm van de ooglens om scherp te stellen op dichtbij of veraf
  • Glasachtig lichaam
    • Geleiachtige vloeistof in de achterste ruimte van het oog
    • Bepaalt de bolle vorm van het oog
  • Netvlies
    • Laag van lichtgevoelige zintuigcellen
    • Waar het binnenvallende licht op terecht komt
    • Verbonden met de oogzenuw
  • Pupilreflex
    Reflex waarbij de pupil groter of kleiner wordt om meer of minder licht in het oog te laten
  • Verziendheid
    Lichtstralen komen niet goed samen op het netvlies omdat de oogbal te kort is, hiervoor zijn plus glazen nodig
  • Bijziendheid
    Lichtstralen komen voor het netvlies samen omdat de oogbal te lang is, hiervoor zijn negatieve glazen nodig
  • Lichtperceptie
    1. Licht komt op het oog
    2. Licht komt in het netvlies terecht
    3. Impulsen ontstaan
    4. Impulsen gaan via de oogzenuw naar de hersenen
    5. Je wordt je bewust van wat je ziet
  • Staafjes
    • Heel gevoelig voor licht
    • Waarmee je alleen zwart, grijs en wit ziet
    • Waarmee je 's nachts en in de schemering goed kunt zien
    • Veel voorkomend bij nachtdieren
  • Kegeltjes
    • Minder gevoelig voor licht
    • Waarmee je overdag kleuren kunt zien
    • Kegeltjes voor rood, groen en blauw
  • Gedrag
    Alles wat een dier doet als reactie op wat het dier waarneemt
  • Prikkel
    Wat een dier waarneemt
  • Prikkels
    • Uitwendige prikkels
    • Inwendige prikkels
  • Inwendige prikkel: honger
    Gedrag: op zoek gaan naar voedsel
  • Uitwendige prikkel: vos ruikt, ziet of hoort prooi

    Gedrag: vos vangt prooi
  • Gedrag: vos vangt prooi

    Gedrag: vos eet prooi op
  • Iedere diersoort gedraagt zich op een kenmerkende manier
  • Aangeboren gedrag
    Gedrag dat je niet hoeft te leren, ligt vast in het DNA
  • Aangeleerd gedrag
    Gedrag dat je kunt aanleren
  • Ethologie
    De studie naar het gedrag
  • Observatie

    Waarnemen en beschrijven van beweging en houding
  • Interpretatie
    Betekenis geven aan gedrag, zonder menselijke emoties toe te voegen