Antigeen = vreemde stof die immuunrepons opwekt
Antilichaam = eiwit dat antigenen herkent en bevindt
Fagocyte = cel die pathogenen opeet
Functio laesa = verstoorde functie
Granulocyte = type witte bloedcel met korrels
Leukocyte = wittee bloedcel
Lymfe = vloeistof in lymfestelsel
Lymfocyte = type witte bloedcel in immuunsysteem
Macrofaag = grote fagocyte, eet pathogenen
Monocyte = type witte bloedcel, voorloper van macrofaag