geldeconomie = een economie waarin men geld als betaalmiddel gebruikt
in natura = niet in geld, maar in producten en of diensten
tienden = belasting die men aan de clerus moest betalen
cijns = belasting die men aan de adel moest betalen
polytheïsme = veelgodendom
heiden = iemand die niet christelijk was (vb. een viking)
missionaris = geestelijke die er op uitgestuurd wordt om andere te overtuigen van hun geloof (hier : germanen die geloven in natuurgodsdienst van christendom overtuigen)
christianiseren = christelijk maken, bekeren tot het christendom
relikwie = vereerd overblijfsel van een heilige bv. stukje van het skelet, splinter van het kruis van christus...
ritueel (rite) = symbolische handeling om contact te leggen tussen het menselijke en het goddelijke bv. offers brengen
mengcultuur = cultuur die uit het samenkomen van meerdere culturen ontstaat en dus kenmerken van die verschillende culturen vertoont
scriptorium = plaats in de abdij waar boeken (manuscripten) gekopieerd werden
manuscript = handschrift, met de hand geschreven tekst
miniatuur = fijn schilderwerk of tekening in een middeleeuws handschrift
abt = geestelijke die aan het hoofd van een abdij (klooster) staat
abdij = klooster, plaats waar mensen in gemeenschap wonen en hun leven aan god wijden
territoriale expansie = gebiedsuitbreiding
dynastie = vorstenhuis (koninklijke familie)
hofmeier = belangrijkste medemerker van de Merovingische koning (vandaag ter vergelijken met de eerste minister)
staatgreep = onrechtmatige overname van de leiding van een staat (meestal onverwacht en gewelddadig)
kerkelijke staat = gebied in midden-italie waarover de paus regeerde
rijksgenoten = kroonvazallen (hier kroonvazallen van Karel de Grote)
Feodaliteit (leenstelsel) = organisatie van de samenleving vanaf de 8ste eeuw. Hoger geplaatsten (leenheren) boden aan lager geplaatsten (leenmannen) bescherming en onderhoud(grond) in ruil voor trouw, militaire dienst en bestuurlijke hulp. Een beperkte groep heren had de grond en dus de macht in handen. Zij heersten over de massa boeren, die voor hen werkten
vazal (kroonvazal) = leenman (leenman van de koning)
autonomie = zelfstandigheid, het recht op zelfbestuur