§5

Cards (30)

  • Prikkels kunnen de permeabiliteit van het celmembraan van een neuron veranderen voor ionen.
  • Bepaalde eiwitten openen hierdoor en laten ionen door, dat zijn ionkanalen.
  • Eerst gaan de Na+-kanalen in het membraan open, waardoor natrium-ionen binnen komen en de elektrische lading daalt, dit noem je depolarisatie.
  • Als de lading daalt tot de drempelwaarde (-50mV) kan er een impuls of actiepotentiaal ontstaan.
  • Bij een impuls krijgt de binnenkant van het celmembraan door het ionentransport even een positieve lading van +30mV.
  • Na dat actiepotentiaal sluiten de Na+-kanalen en openen de K+-kanalen, waardoor het cytoplasma weer negatief wordt geladen, dat heet repolarisatie.
  • Door het transport van K+ wordt de lading binnen de cel kleiner dan -70mV.
  • Het rustpotentiaal moet weer worden bereikt, dat noem je de refractaire periode.
  • Na de refractaire periode kan het neuron weer impulsen geleiden.
  • De omzetting van prikkel naar impuls gebeurt volgens het alles-of-nietsprincipe, de prikkeldrempel is de kleinste prikkel die een impuls veroorzaakt.
  • Als een prikkel sterk genoeg is gaan er zoveel Na+-kanalen open dat er voldoende Na+-ionen naar binnen stromen om de drempelwaarde te halen.
  • Als de prikkel niet sterk genoeg is gaan er te weinig Na-kanalen open, er komt een te hoog verschil in elektrische lading waardoor er een impuls ontstaat.
  • De grootte van de verandering in elektrische lading is de impulssterkte, die is in alle neuronen gelijk.
  • Zintuigcellen verwerken wel prikkels die in sterkte kunnen verschillen, geluid kan hard of zacht zijn.
  • EPSP’s en IPSP’s die in korte tijd een motorisch neuron bereiken worden opgeteld.
  • Hierdoor springt de impuls als het ware van insnoering naar insnoering.
  • Bij stoffen als drugs, geneesmiddelen of genotsmiddelen wordt de aanmaak of de afgifte van neurotransmitters in het uiteinde van een axon gestimuleerd of geremd.
  • Hoe sterker de prikkel, des te groter frequentie.
  • Als er wel een impuls is, dan komen de neurotransmittermoleculen in de synaptische spleet terecht.
  • Die binden dan aan de receptoreiwitten op de ionkanalen, hierdoor gaan de kanalen open.
  • Als uit meerdere axonuiteinden neurotransmitters of kort na elkaar vrijkomen, dan ontstaan depolarisaties die bij elkaar opgeteld samen de drempelwaarde kunnen overschrijden waardoor een actiepotentiaal kan ontstaan.
  • Als een axon omgeven is door myelineschede kan er alleen bij de insnoering van de myelineschede ionentransport plaatsvinden.
  • Impulsoverdracht vindt plaats in een synaps, een synaps bestaat uit een presynaptisch membraan (uiteinde van een axon) en een postsynaptisch membraan (membraan van doelwitcel).
  • Als er geen impulsen zijn heerst er bij beide een rustpotentiaal.
  • Het epsp is de kleine depolarisatie die ontstaat doordat ionkanaaltjes opengaan door de binding van neurotransmitters aan de receptoren.
  • IPSP’s kunnen het effect van EPSP’s neutraliseren.
  • Het ipsp is een kleine hyperpolarisatie van het postsynaptisch membraan doordat neurotransmitters binden aan de receptoreiwitten waardoor er porie-eiwitten voor K opengaan maar de kanaaltjes voor Na+ dicht blijven.
  • Dit heet saltatoire of sprongsgewijze impulsgeleiding.
  • Hierdoor kan alleen op deze plekken de elektrische lading veranderen.
  • De impulsfrequentie is het aantal impulsen dat een neuron per tijd geleidt, bij een hard geluid worden veel impulsen per seconde geleidt.