§6

Cards (31)

  • Spieren trekken samen nadat ze impulsen ontvangen.
  • Ze kunnen het motorisch neuron remmen.
  • Antagonisten zijn spieren die tegengestelde effecten van elkaar hebben.
  • Er zijn drie typen spierweefsel: Glad spierweefsel: langwerpige spiercellen, het komt voor in huis en in de wand van holle organen, en wordt geregeld door het autonome zenuwstelsel.
  • Dwarsgestreept spierweefsel: bestaat uit spiervezels, ze bevatten veel celkernen, en zitten vast aan delen van het skelet, geregeld door het animale zenuwstelsel.
  • Hartspierweefsel: spiercellen vormen vertakkingen, wordt geregeld door het autonome zenuwstelsel.
  • Een skeletspier is omgeven door een spierschede gemaakt van bindweefsel, en aan het einde van de spier wordt de spier dunner naar pezen.
  • Een skeletspier bestaat uit spierbundels die omgeven zijn door bindweefsel, en een spierbundel zijn veel spiervezels bij elkaar.
  • Op de spiervezels zijn motorische eindplaatjes, die zijn uiteinden van de vertakkingen van een axon van motorisch neuron, en motorische eindplaatjes zorgen voor impulsoverdracht.
  • Motorische eenheid: motorisch neuron met alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes verbinding maken met neuron.
  • In spiervezels zijn heel veel myofibrillen, en tussen myofibrillen zijn veel mitochondrieën en glycogeenkorrels.
  • Een myofibril bestaat uit eiwitdraden filamenten, en de dunne filamenten bestaan uit actine en de dikke draden uit myosine.
  • Die actine en myosine liggen in sacromeren.
  • Contractie loopt trager in glad spierweefsel en sneller in dwarsgestreept spierweefsel.
  • Peeslichaampjes (peesspoeltjes) reageren op de spierspanning.
  • Er is een periode van herstel waarbij afvalstoffen worden afgevoerd en zuurstof en ATP wordt toegevoerd.
  • Daarbij ontstaat melkzuur dat de daling van PH in de spier veroorzaakt (verzuring).
  • In een ontspannen spier overlappen de actine en myosinefilamenten in de sacromeren elkaar nauwelijks.
  • De spiertonus is de lichte kracht op de aanhechtingsplaats van de pezen bij ontspanning.
  • Als de bindingen tussen de koppen van de myosinemoleculen en de actinefilamenten gebroken worden ontspant de spier weer.
  • Zuurstof dient als reservevoorraad.
  • Hierdoor vermengen Ca+-ionen de myofibrillen in en binden zich aan bepaalde eiwitten op actinefilamenten.
  • Wanneer myoglobine te weinig zuurstof kan leveren, dan vindt er afbraak van glucose zonder zuurstof plaats.
  • De spiertonus heeft een belangrijke functie bij je houding.
  • Spierspoeltjes geven informatie over de uittrekking van een spiervezel aan het centrale zenuwstelsel.
  • Die gebogen kopen binden aan ATP.
  • Na de overdracht van een impuls naar de spier verandert de doorlaatbaarheid van het celmembraan van de spiervezel.
  • Reflexen ontstaan doordat bij uitrekking van een spier de spierspoeltjes worden geprikkeld.
  • Reflexen handhaven de lichaamshouding.
  • Door die energie strekken de koppen zich aan de actine bindingsplaatsen waardoor de spiervezels naar elkaar toe trekken.
  • In een skeletspier zit het eiwit myoglobine, dat zuurstof bindt.